zondag 28 september 2008

Lottumse woorden: 121 - 130

121 Ketteren                    hard rennen
122 Ketterschoon            hardloopschoenen
123 Kwaggen/kwiemen  vogelbabies
124 Kwakel                     denneappel
125 Kwekvors                 kikker
126 Leis                           teugels
127 Lichtig                      vaak, meestal
128 Litsen                       bretels
129 Loeëk                       uien
130 Loemele                   vodden

Ketteren. Staat niet in alfabetische volgorde want het dat woord viel me gisteren pas weer in. 55 jaar niet gehoord denk ik. Hard rennen betekent het, en ik had als kind:

Ketterschoon: Dat waren mijn snelste schoenen, waar ik het hardste op kon rennen. Rood waren ze, gekocht bij Funs van Dijk natuurlijk. Van het merk “Robinson” waarschijnlijk want dat waren de beste in die tijd.

Kwaggen: net uit het ei gekomen vogelbabies. “Kwiemen” was een ander woord. Vogelnesten uithalen was een van de hobbies in de lagere schooljaren en als we kwaggen vonden in een nest dan waren we te laat. Die eieren werden uitgeblazen en dan werd er een krans van gemaakt en in huis opgehangen. Maar niet bij ons; mijn pa was een natuurbeschermer en mocht er niks van weten dat ik vogelnesten uithaalde.

Kwakel: denneappel. Die waren erg handig om de kachel of de oven mee aan te maken en in het najaar gingen we altijd met de hele familie het bos in om manden vol kwakels te rapen voor de bakkerij van Jonkers.

Kwekvors: kikker. Als schooljongens gingen we vaak salamanders en stekelbaarsjes vangen in de Roeibeek. "Snorren" had je ook nog, bruine visjes met een hangsnor.
Er waren ook jongens die kikkers vingen en opbliezen: een stukje stro in de kont en dan blazen tot ze uit elkaar spatten. Dat heb ik, eerlijk waar, nooit gedaan.

Leis: de lange teugels van touw waar je een paard mee bestuurt dat een kar of een ploeg trekt. Dat mocht ik altijd doen van ome Sraar. Niet dat het paard zich van mij wat aantrok, die wist zelf wel waar hij heen moest.

Lichtig: meestal. Noa de hoeëgmis get ie lichtig beej d’n Hook efkes ’n glaas beer drinken.

Litsen: bretels. Droegen we in de 50-er jaren om de broek op te houden. Hadden de vorm van een Y: twee elastieken aan de voorkant en één achter, elk eindigend in leren stukjes met twee knoopsgaten die je vast maakte aan de knopen aan de broek, vier voor en twee achter. Was nog best lastig als je voor het grote werk naar de WC moest, zeker als je haast had. Dan moesten eerst al die knopen losgefrunnikt voor de broek omlaag kon.
Later kwamen er moderne litsen, met klemmetjes in plaats van knoopsgaten.

Loeëk: uien.

Loemele: dat woord kreeg ik van mijn zus. Volgens haar is dat Lottums voor vodden.

Geen opmerkingen: