zaterdag 12 december 2009

Gans reejen

Ik heb al een paar keer aangekondigd dat ik er mee ging stoppen, met dit blog. Dat alle Lottumse woorden al opgeschreven zijn en mijn herinneringen uitgeput. Maar dan valt me toch steeds weer wat in dat beslist behouden moet blijven voor het nageslacht.


De Lottumse feesten bijvoorbeeld. Rozenfeest, Gekke Moandaag, Kermis, Pè-rdenmert. Die zijn er allemaal nog steeds en die kent iedereen, maar wie herinnert zich de oude gebruiken nog zoals het ratelen op Witte Donderdag? Of met liedjes langs de deuren op Driekoningen? De optocht van de onnozele kinderen. Of het gansrijden?

Dan werd er op de Markt, tegenover de VIVO winkel een soort galg gebouwd en daaraan werd een gans opgehangen, aan z'n poten, met de kop omlaag, een  meter of drie boven de grond schat ik. De nek werd met een klodder vet ingesmeerd zodat hij lekker glad was.

En dan kwamen de ruiters in actie. Om de beurt galoppeerden ze in volle vaart op die gans af, grepen hem bij zijn nek en probeerden de kop er af te trekken. Wie hem aftrok mocht hem houden. De gans bedoel ik.

Maar dat viel nog lang niet mee. Zo'n gans zit stevig in elkaar en die nek was natuurlijk zo glad als snot. Het duurde een hele tijd en er moest heel wat aan gerukt en getrokken worden voor die kop losliet.

OK, die gans was dood, die voelde niets van al dat getrek aan zijn nek, maar het was toch een beetje een primitief, wreed schouwspel. Waarschijnlijk is het daarom afgeschaft. In Lottum tenminste, want ik schat dat ik het daar rond 1957 voor het laatst gezien heb.

Wordt vervolgd.


PS: die foto is niet in Lottum gemaakt, maar ergens in Vlaanderen. Daar schijnt in sommige dorpen het aftrekken van ganzekoppen nog steeds zeer populair te zijn. Lomperds.

zondag 6 december 2009

Tante An - deel 3

Ik weet niet meer wanneer het was, rond 1970 denk ik, toen An een hartaanval kreeg. Ze overleefde, maar van een sterke, onvermoeibare, hardwerkende vrouw veranderde ze in een kasplantje. Maar ondanks dat lichamelijke ongemak behield ze haar zonnige karakter en ze heeft nooit over haar toestand geklaagd.


Wat kan ik me nog meer over haar herinneren?

Haar groentesoep. Hò-fpaadsoep noemde Hay die: snel even door de groentetuin gerend en hier en daar wat groen geplukt, in de kookpot, maggiblokje erbij en klaar.

Dat Gritta en An 's zondagsmorgens samen achter de gordijnen zaten te spioneren wie er over de markt liepen en wat ze aanhadden: Môh, mótte kie-ke, die Nel hè-t alwir enne neeje jas. Maa-r, kie-k eur doa met ur paars bloesje. Die ment zeker dát ze nog 18 is. Enzovoorts.

Dat Maassen Leen vaak in de keuken kwam en dat er dan nog drukker gekwetterd werd dan anders. Mie van Schèr Piet kwam ook regelmatig binnen, maar die was altijd wat sjachrijnig en dan was de sfeer wat minder uitbundig.

Dat ze me altijd een Mars in de hand drukte, een merske zei ze, als ik 's zondags weer vertrok naar Oosterhout, Boskoop, Arnhem of de kazerne.

Dat we rond 1970 goede vrienden bleven en ze me accepteerde zoals ik was, ondanks dat ze mijn lange haren, mijn hippiekleren en -gedrag verschrikkelijk vond. Zij was vroom, conservatief, gezagsgetrouw en burgerlijk. Ik was in alles het tegenovergestelde.

In 1968 overleed Hay. An kon weinig hulp bieden in de zaak vanwege haar zwakke hart. Gretha had een versleten heup en kon niet goed meer uit de voeten. Kortom, allemaal ellende en Gretha besloot de VIVO winkel aan de kant te doen en haar heup te laten opereren.

Een paar jaar later overleed Gretha’s schoonzus, de vrouw van Sraar Jonkers in Broekhuizenvorst. Sraar maakte van de nood een deugd en deed Gretha een huwelijksaanzoek. An kreeg hij op de koop toe. Markt 14 werd verkocht (voor f90.000 meen ik) en de zussen verhuisden naar de bungalow van Sraar in de Mgr Hansenstraat in Broekhuizenvorst.
Een paar jaar hebben ze daar gezellig samengewoond, maar toen begon het bergaf te gaan met alledrie. Eerst overleed Sraar en niet lang daarna begon An's hart het definitief op te geven. Ze belandde in het ziekenhuis in Venlo en zakte langzaam weg in een coma. Op een nacht, ergens in 1980 denk ik, is ze vredig overleden.

Ik geloof niet in een hemel, maar zou hij toch bestaan dan zit tante An er zeker in. Op een ereplaats, vooraan op de eerste rij. Tussen de engelen. Naast de voorzitter.

woensdag 25 november 2009

Tante An - deel 2: aftrekken en klaarmaken

Het waren allemaal aardige tantes moet ik zeggen, die van Nijssen. Nou ja, bijna allemaal dan. Er was er één die het wat hoog in de bol had vond ik. Ze was getrouwd met een zekere Jezus, beweerde ze. Maar volgens mij verzon ze dat maar want ik heb haar nooit gezien met die Jezus. Als ze op bezoek kwam was ze altijd alleen.
Verder waren het dus allemaal lieve, aardige tantes, maar als ik nou gedwongen zou worden om te kiezen dan was An toch mijn favoriet.
Ze heeft nooit de kans gehad om wat te studeren; na de lagere school was het meteen mee aanpakken op de boerderij. Maar ze was niet dom en ze had onverwachte talenten. Zo heeft ze een lang verhaal geschreven over Hay Jonkers met de titel: Harry in het hemelrijk. Het is pas boven water gekomen. Ik moet het zelf nog lezen, maar het is een humoristisch verhaal heb ik horen zeggen.

En lekker koken dat ze kon!! Hay kocht wel eens een haas van een jager. Als hij daar mee thuis kwam dan werd dat beest eerst een paar dagen in de kelder gehangen om te besterven, want een net overleden haas smaakt niet, zeggen ze. Het vlees moet namelijk eerst adellijk worden, dat wil zeggen dat het al een beetje moet stinken. Maar na een paar dagen werd hij uit de kelder gehaald en dan trok An hem af en maakte hem klaar.

Wat? Aftrekken en klaarmaken?, hoor ik een paar verschrikte lezers denken. Wat gebeurde daar allemaal bij Jonkers in de keuken? Die An Nijssen leek altijd zo'n vroom en zedig mens! Nou dat was ze ook wel degelijk. Voor dat soort aftrekken waar jullie nu aan denken, daar hoefde je bij onze tante An absoluut niet mee aan te komen.

Maar het aftrekken van een haas is heel wat anders. Dat gaat als volgt: je hangt hem aan zijn achterpootjes buiten aan de wasdraad. Dan rits je met een scherp mes zijn buik open en sloopt de darmen en andere niet-eetbare onderdelen er uit. (Daar waren Hay zijn rode katten het trouwens helemaal niet mee eens, die vonden dat spul zeer eetbaar). Vervolgens snijd je rondom de poten het vel door en dan stroop je hem af, dwz je trekt hem zijn bontjas uit. Zwaar werk was dat, maar als hij dan eindelijk uitgekleed was dan ging An met die naakte haas de keuken in en ging hem daar klaarmaken. Koken dus, in dit geval.

Hoe ze dat precies deed weet ik niet, maar het rook altijd heerlijk en smaakte nog beter, lekker gekruid en met een zurige, zwarte saus.

Ze had ook een eigen jachtmethode ontwikkeld voor kippen. Dan ging ze met een bamboestokje het kippenhok in, zocht een malse kip uit, sloop er achteraan en als die even niet oplette dan sloeg ze hem verduusseld met dat stokje. En voor die kip in de gaten had wat er met hem gebeurde had An hem al op het hakblok liggen en sloeg hem met de hieëp z'n kop af.

Tsja, wat kon An eigenlijk niet? Ze werkte altijd als een paard en ze was nergens bang voor. Ze klom op daken en in bomen en kroop op de hoogste ladders. Gevoel voor humor had ze ook. Ze kon goed tegen grappen, zelfs als ze er zelf het slachtoffer van was. Bakker Sef Keltjens en meester Jansen, die bij Jonkers in de kost waren, hielden er van om haar te plagen en voor de gek te houden en dat spel speelde ze altijd leuk mee.

In de 60-er jaren veranderde alles in Nederland: jeugdprotesten, hippies, beatmuziek, lang haar, ontkerkelijking, seksuele revolutie, noem maar op. An moest daar allemaal niets van hebben. Ik ging in die tijd niet meer naar de kerk. Thuis durfde ik daar wel voor uit te komen, maar als ik in Lottum was wilde ik de religieuze gevoelens van mijn vrome tantes niet kwetsen met mijn heidens gedrag. Ik deed 's zondags net of ik naar de hoogmis ging, stapte om vijf voor tien de deur uit en liep in de richting van de kerk. Maar net voor de kerk nam ik dan altijd een scherpe bocht naar links recht bij d'n Hook naar binnen.

En als ik dan om een uur of 12 weer thuis kwam vroegen de tantes me langs de neus weg waar pastoor over gepreekt had. Ik verzon meestal maar een of ander vroom verhaal en dat leken ze te geloven want dan vroegen ze niet meer verder.

Veel later, toen ik al een jaar of dertig was verklapten An en Gretha me dat An elke zondagmorgen naar de zolder klom en vanuit een raampje mijn kerkgang bespioneerde en aan Gretha rapporteerde dat ik alweer in d'n Hook zat te zondigen.

Wordt vervolgd

zondag 15 november 2009

Tante An - deel 1


Zoals mijn tante An, zo maken ze ze niet meer tegenwoordig. OK, misschien niet de allermooiste, maar ze was de goeiigheid zelf: bescheiden, hard werkend, betrouwbaar, gevoel voor humor, altijd goede zin, zichzelf wegcijferend, altijd klaarstaand voor iedereen, hard voor zichzelf maar zacht voor de rest van de wereld. Ze zou een lieve moeder zijn geweest maar ze is nooit getrouwd en als maagd de kist ingegaan (beweerde ze zelf).

Ik heb wel eens geruchten gehoord over een huwelijksaanzoek van Siebers Puuske, maar daar weet ik het fijne niet van. Zou anders wel aardig zijn geweest, een oom Puuske in de familie. Het barstte van de tantes in mijn jeugd, maar we hadden een acuut oom-tekort. Zeven Nijssen tantes hadden we, maar die leverden samen maar drie ooms aan. Veel later kwam er nog een vierde bij toen tante Nel (de enige die nog leeft) op rijpere leeftijd ome Piet aan de haak sloeg.

Toch nog gelukt. Begin 50-er jaren was ze al eens bijna getrouwd. Ze zou toen samen met haar vrijer Wim Bontje naar Canada emigreren. Wim ging alvast vooruit om alles te regelen en voor te bereiden. Nel zou nakomen en dan zouden ze daar trouwen. Maar Wim regelde het een beetje té goed, dwz hij regelde tevens een nieuwe vriendin waar hij mee trouwde. Nel bleef alleen achter.

Waarom werd er zo weinig getrouwd bij Nijssen? Daar moet de strenge opvoeding van opa Jacobus Nijssen wat mee te maken hebben gehad. Ik heb hem nooit ontmoet, maar weet uit betrouwbare bron dat het geen feestnummer was. Er had een goede muslim aan gezeten: kermis, café, bier, bal, uitgaan, kortom: lol maken en van het leven genieten, daar zat de duivel achter en dat was verboden gebied voor zijn dochters Marie, Nes, Gretha, Trui, Nel, Grada, An en Lies. Degelijke dochters allemaal met degelijke boerennamen. Die kom je tegenwoordig alleen nog tegen in het register van Fries stamboekvee.

Ergens vermoed ik ook wel een klein beetje dat opa het wat hoog in de bol had en de Lottumse kandidaat-vrijers niet gauw goed genoeg vond voor zijn dochters.

Maar terug naar An. In mijn vroegste herinnering, ergens begin 50-er jaren, zie ik haar op de boerderij in Houthuizen rondscharrelen. Daar had ze van kleinsafaan gewerkt, maar Sraar, de enige zoon, erfde de boerderij en toen die een paar jaar later ging trouwen verhuisde An naar het dorp en begon een nieuwe carrière als huishoudster van haar zus Gritta van de bakkerij en VIVO winkel aan de Markt, het pand waar nu Lozeman zit. En daar is ze, samen met Gritta, een kleine 20 jaar lang een tweede moeder voor me geweest. Toen we nog in Lottum woonden bracht ik daar meer tijd door dan thuis: helpen in de bakkerij, 's zaterdags in bad (want dat hadden wij niet) en elke avond TV kijken, want die hadden wij ook niet.

Gritta en An konden het goed met elkaar vinden. Als ze samen in de keuken bezig waren kwetterden ze aan één stuk door. Ze vertelden elk hun eigen verhaal, dwars door elkaar heen, praten, praten, praten en ik zweer je: ze hoorden alleen zichzelf en hadden geen idee waar de ander het over had.

Ze was keihard zei ik al eerder. Een voorbeeld: de tandarts vond dat ze aan een kunstgebit toe was. Alles moest er uit. Normaal gesproken werd eerst de bovenkant getrokken en een week later of zo de onderkant. Maar An vond dat flauwekul: alles ging er in één keer uit, ZONDER VERDOVING!!!


Wordt vervolgd

zondag 18 oktober 2009

Sinterkloas

Zo, sintermerte hebben we afgehandeld. Nou moeten we het nog eens hebben over die andere sinter: kloas. Een ouwe taaie, die sinterkloas. 800 jaar oud of zo maar zo fit als een fietsbel. En zijn trouwe schimmel Amerigo is van dezelfde leeftijd en samen springen ze ’s nachts de daken van de huizen op en huppelen daar rond om alle kinderen van Nederland cadeau’s te brengen.

En die zwarte Piet dan, die is ook niet mis. Die rent er met een grote volle zak achteraan en bij elke schoorsteen springt hij met zijn armen vol cadeaus de pijp in, kruipt naar beneden en brengt ze dan DOOR DE BRANDENDE KACHEL HEEN de huiskamers binnen. En dezelfde weg weer terug met de wortels voor het paard in zijn hand. Door dat dunne pijpje. Zonder zich smerig te maken. En dat in één nacht in alle huizen van Nederland. Fantastische truc. Doe dat maar eens na, David Copperfield!!!

Dat maakten ze ons tenminste allemaal wijs. Ik vroeg me destijds wel af waarom Sint en Piet zo moeilijk zaten te schravelen op dat dak en niet gewoon aan de voordeur aanbelden. Maar ja, twijfelen werd niet gewaardeerd en om de cadeaus niet in gevaar te brengen vond ik het veiliger om maar geen kritische vragen te stellen.


Sinterklaas kon nog meer: in elke Nederlandse huiskamer spioneren of er ook stoute kinderen waren. En daar werden we in november altijd braaf mee gehouden. Pas maar op, sinterklaas hoort alles en als je stout bent krijg je met de roe en stopt zwarte Piet je in de zak. En dan neemt hij je mee naar Spanje en daar maken ze zeep van je. Geen aantrekkelijk vooruitzicht, dus wij waren allemaal erg brave kindjes in november. En maakten in die periode geen mopjes over sinterklaas met schimmel tussen zijn benen, of zongen "sinterklaas is jarig, zet hem op de pot."

Hetzelfde bangmaaksysteem als waarmee de kerk de volwassenen braaf hield. Vul voor de hemel maar de cadeautjes in en de zeepfabriek voor de hel. Het verschil was dat de cadeautjes wél echt waren.

De weken voor 5 december mochten we af en toe onze schoen zetten. Dan zongen we ’s avonds voor het slapen gaan een paar liedjes, deden een wortel in de schoen voor het paard en kijk ‘ns aan: ’s morgens zat er een chocoladepopje en een taai-taaimannetje in. Zelfde bezorgingssysteem: door de schoorsteen.


Op een zondag, eind november werd sinterklaas altijd ingehaald. Dan kwam hij aan met de pont over de Maas. Spanje zou dus wel ergens achter Lomm liggen. De hele lagere school, de jongens en de meisjes, de meesters en de juffen, stonden hem en zijn gevolg bij het veer netjes op te wachten en toe te zwaaien. Samen met de harmonie, die “Zie Ginds Komt de Stoomboot” ten beste gaf. En als hij op zijn schimmel van de pont afstapte liepen we, de sinter voorop, in optocht naar de zaal toe. Daar nam sinterklaas plaats op zijn zetel op de bühne, de zwarte Pieten om hem heen, de kinderen in de zaal, meisjes links, jongens rechts, allemaal in angstige spanning, en dan werden er onder de muzikale leiding van mijn pa eerst eens een paar liedjes gezongen. Een paar welkomstwoorden, een toespraakje van de heilige man en dan kwam het grote boek tevoorschijn. Nu werd het echt spannend: wie zouden er allemaal in staan?

Want hij las uit zijn boek een paar namen op en die moesten dan naar voren komen en werden dan streng toegesproken. Maar die gesprekken liepen altijd goed af en de geïnterviewde hield er zelfs nog wat snoep aan over. Maar ik was toch altijd erg opgelucht als ik er niet bij was.

Als dat achter de rug was dan werd er nog even Dag Sinterklaasje, Dag, Dag, Dag gezongen, vervolgens kreeg iedereen van zwarte piet een zak snoep in de hand gedrukt en daarna konden alle kinderen opgelucht naar huis.

En als de kinderen uit het zicht waren begon de pret voor sinterklaas zelf. Dan dook hij het café in en nam een pilsje op de goede afloop. Of twee. Of meer. Er gingen geruchten in het dorp dat de goedheiligman ’s avonds gezien was terwijl hij ladderzat buiten het café tegen de heg stond te pissen.

Toen ik een jaar of tien was fluisterden sommige jongens al dat sinterklaas helemaal niet bestond. Dat het de koster uit Lomm was. Kon dat waar zijn? Eerst bleek de paashaas nep te zijn en hielden ze ons nu ook al voor de gek met sinterklaas?

In 1959 of zo kwam sinterklaas aan op een bruin paard. Hoe kan dat nou? Hier klopt wat niet.
Bij de intocht van het jaar daarop ging alles mis. In één klap vielen er vier dingen: 1) de sint van zijn paard, 2) de mijter van zijn hoofd, 3) de baard van zijn kin en 4) een hele generatie Lottumse kinderen van hun geloof in sinterklaas.

Mijn jongste dochter viel al onherroepelijk van haar geloof toen ze zeven was. Ze moest bij sinterklaas komen en terug op mijn schoot fluisterde ze in mijn oor: dat was geen echte baard want ik kon het plakband zien. Slim kindje. Slimmer dan ik vroeger.

zaterdag 17 oktober 2009

Uitslag - PS

Wat een goeierds daar in Lottum. Zowel Annemie als Fried hebben hun prijs afgestaan aan een door mij te kiezen goed doel. En dat is geworden een schooltje in een sloppenwijk hier in Kampala. Het is/wordt, van zijn kleine salarisje als computeringenieur, met eigen geld gebouwd en gerund door Charles Matovu + zijn vriend Robert en bedoeld voor hele en halve weesjes, om te voorkomen dat ze op straat opgroeien, alleen maar verkeerde dingen leren en afglijden naar een leven in de criminaliteit.


Het schooltje, de kinderen, een van de juffen, Robert en Charles en ondergetekende + echtgenote


Zeven flessen wijn!! En ik weet niet eens of die kinderen wel wijn lusten. Maar ze zullen wel moeten want het is voor het goede doel.

Flauwekul. Ik zal de zeven flessen afronden op 50 euro en Charles daarvoor de tegenwaarde van 150.000 Ugandese shilling overhandigen.


Tot slot nog een Lottums gedichtje dat me pas nog inviel:

Zalig neejjoar,
trek de kat aan de hoar,
trek d'n hónd aan de stárt,
daan ziede merge pikzwart.

Maar van die laatste zin ben ik niet helemaal zeker. Wie weet het?

vrijdag 9 oktober 2009

Uitslag

Een grote dag voor de Lottumse cultuur. Mijn vraag naar versjes en liedjes heeft een ware explosie van creativiteit opgeleverd.

De eerste bijdrage was anoniem en bestond uit één woord: hoepla. Kort maar krachtig.

Sjaak Pelzer droeg bij: Tiere tiere liere, hier wonen giere. Niet slecht, maar ook wat aan de korte kant.

Maar toen kwam Annemie Muijsers. Heel andere koek. Lees en geniet:

Ringele rangele roeëze
De bótter in de doeëze
De eier in de kaste
Merge zulle we vaste
Óvvermerge ‘n lemke slachte
Dát zal zegge bèèèh.

En als jullie nu nog niet de tranen van ontroering in de ogen hebben staan, dan toch zeker na het volgende:

Sintermertesveugelke
Haet 'n roeët keugelke
Haet 'n blauw stertje
Hoepla Sintermerte

Vandaag is ‘t Sintermerte
Merge Sinterkrukke
Dán komme de gooie herte
Um ‘n stukske broeëd.

Sintermertes turfke
Houw mar op’t körfke
Halt halt halt
En ‘s winters is ‘t kalt.

Hoera hoera, wat hebbe de booren ‘n laeve
Hoera hoera, wat hebbe de booren ‘n pret.

Even stil, even bijkomen ......

De volgende deelnemer was Fried van de Pò~s met het versje dat hij als jongetje van acht in het KJV huis heeft voorgedragen op het verjaardagsfeest van pastoor Kerbosch:

Wat heven wij gelachen, vanmorgen in de klas.
Dat was om kleine Jan, die o zo grappig was.
Hij vroeg aan onze zuster: zuster mag ik mijn suikerbal opeten
Mijn suikerbal mijn kleintje, hoe kom je daar nu aan?
Die heef ik van moe gekregen, toen ik naar school zou gaan.
En waar is nu al dat lekkers.
Klein Jantje keek en zocht in het rond.
Opeens begon hij te huilen.
Ik heef hem al opgegeten en ik dacht dat ik hem nog had.
De zuster en wij allen, wij schaterden het uit.
Die Jan, die leuke kleine guit.

Zo’n 55 jaar geleden! Een fantastisch geheugen moet hij hebben, die Fried. Ik betwijfel wel of het allemaal klopt, want hier en daar loopt de tekst niet lekker en rijmt het niet helemaal. En als zoon van een onderwijzer moet ik er bovendien op wijzen dat "ik heef" en "wij heven" hartstikke fout zijn. Was je in de war met het Engels Fried? "I have" and "we have".

Voor de volledigheid citeer ik hier, buiten mededinging, nog even mijn eigen bijdrage aan de verheerlijking van de Lottumse cultuur:

Hedde dò~rs?
Got ma nao Hò~rs
Dao is 'n hundje
Dát pist oow in 't mundje.

En toen was het tijd voor de jury, bestaande uit mijzelf, om bij elkaar te komen en te beraadslagen wie de doos wijn in ontvangst mocht nemen.

“Hoepla” is een dappere poging en het gaat natuurlijk om de kwaliteit, niet om de kwantiteit. Maar dit was toch een beetje magertjes voor de hoofdprijs.

Sjaak Pelzer’s dichtregel is ijzersterk, en al zes keer zo lang als “hoepla” maar naar die doos wijn kan hij toch ook mooi fluiten.

En toen werd het moeilijker. Fried of Annemie? Annemie of Fried?

Na een lange, moeizame vergadering kwam de jury tot de volgende overwegingen.

Pastoor Kerbosch en het KJV huis geven aan Fried zijn versje wel een authentieke Lottumse kleur, maar het is geen Lottums dialect. En dat was wel de bedoeling.

Die twee versjes van Annemie voldoen wel aan de eisen: het zijn oude Lottumse versjes en in het Lottums (al heb ik hier en daar wel Lottums moeten maken van haar Broekhuizenvorster versie). De jury kent daarom de eerste prijs, een doos wijn toe aan: ANNEMIE MUIJSERS!!!

En aan Fried, voor zijn indrukwekkende poging, de poedelprijs: een fles wijn.

Allebei van harte gefeliciteerd! Nou heb ik wel een probleem: hoe krijg ik die bij jullie? Ik heb Paul Keltjens geschreven, maar hij reageert niet. Fried, kun jij je kleine broertje misschien even bellen en vragen om zijn e-mail te checken en me te antwoorden?

En Annemie, kun je mij svp je e-mail adres geven zodat ik je kan melden wanneer je je prijs kunt afhalen?

maandag 28 september 2009

Inzendingen

Een waarschijnlijk wat verlegen type stuurde als reactie op de prijsvraag anoniem één woord in: hoepla.

Dat vulde precies het gat op in mijn sintermertesversje, maar voor één woord kan ik toch moeilijk een doos wijn toekennen.

Dan eerder aan Annemie Muijsers die het ringele rangele versje als volgt aanvulde:

ringele rangele roeze
de boter in de doeze
de eier ien de kaste
merge zulle we vaste
ovvermerge lemkes slachte
dat zal zegge beh.

Of aan Fried Keltjens, die nog precies het versje kende dat hij als 8 - 10 jarige ströp in het KJV huis opzegde op de verjaardag van Pastoor Kerbosch:

Wat heven wij gelachen van morgen in de klas.
Dat was om kleine Jan die o zo grappig was.
Hij vroeg aan onze zuster.
Zuster mag ik mijn suikerbal opeten
Mijn suikerbal mijn kleintje hoe kom je daar nu aan.
Die heef ik van moe gekregen toen ik naar school zou gaan.
En waar is nu al dat lekkers.
Klein Jantje keek en zocht in het rond.
Opeens begon hij te huilen.
Ik heef hem al opgegeten en ik dacht dat ik hem nog had.
De zuster en wij allen wij schaterden het uit.
Die Jan die leuke kleine guit.

Sjaak Pelzer stuurde me een lange reactie met o.a.:
Ik weet ook nog als het sinte merte was en we gingen langs de deuren en ze maakten niet open dan zongen wij tiere tiere liere hier wonen giere.

Zijn er nog meer Lottummers met dichterlijke inspiratie? Ik wacht nog even met het toekennen van de prijs. Even kijken of er nog meer poëtische inzendingen komen.

vrijdag 25 september 2009

Prijsvraag

Wie kent er nog oude Lottumse versjes en liedjes? Daar moeten er toch zat van zijn. Wat deden we anders in de vijftiger jaren, toen er nog geen televisie was? Ganzenborden, Mens-erger-je-nieten, versjes opzeggen en liedjes zingen. En wat zongen we in het KJV huis altijd voor liedjes op de verjaardag van Pastoor Kerbosch?

Een doos wijn voor de beste inzending. Af te halen bij de Pryma van Paul Keltjens in Brokeze. (Moet ik nog wel even met hem regelen.)


Ik herinner me deze nog:

Hedde dò-rs?
Got ma nao Hò-rs
Dao is 'n hundje
Dát pist oow in 't mundje.

Daar zal de dichter niet de nobelprijs voor literatuur mee gewonnen hebben denk ik. Met het volgende versje ook niet, dat ik mijn zusjes wel eens hoorde opzeggen:

Ringele rangele roze
De bótter in de doze
..........?

En verder weet ik het niet meer.

En een versje van één regel: In Remunj loeëpe de hunj met de kunj óver de grunj.

Ook geen hoogstaande poëzie, maar het rijmt wel goed.

Met Sintermerte trokken we altijd met zelfgemaakte lantaarns (hoe noemden we die dingen ook alweer, fakkels?), meestal een uitgeholde suikerbiet, een gezicht er in gesneden, rood crèpepapier er omheen, van binnen een kaars, naar de Sintermerteshoop toe en zongen:

Sintermertesveugelke,
Haet 'n roeët keugelke,
Haet 'n blauw stertje,
...? Sintermerte.

En wat daar bij die puntjes kwam ben ik vergeten. Wie weet het?

Vreemde tekst trouwens. Bij een blauw stertje kan ik me nog wat voorstellen, maar een vogeltje met een roeët keugelke? Waar zat dat dan?

Vandaag, 27/9 viel me dit nog in:

Zalig Neejjoar,
trek de kat aan de hoar,
trek d'n hónd aan de stárt,
daan ziede merge pikzwart.

Maar die laatste zin, daar ben ik niet zeker van. Wie weet het nog?


Dan heb ik de Lottumse Lompigheden van 21 april van dit jaar nog aangevuld met het volgende.

Vic Keltjens (Kelkes Fiek) was in 1960 of zo tot prins gekozen. Hij hield 's morgens met Gekke Moandaag op de Markt tot zijn Lottumse onderdanen een toespraak die hij afsloot met de klassieke zin: "Zoeë, en nou hò~p ik daat geej allemoal zoept tot de koont ów krákt!

Een jaar of 12 – 13 was ik toen en ik had nog geen ervaring met zuipen. Het was mij een raadsel hoe je als volwassene daarmee je kont kon laten kraken, maar daar zou ik later wel achterkomen dacht ik. Maar nou zijn we intussen een halve eeuw verder en ik snap het nog steeds niet. Fiek, hoe zit dat nou? Hoe moet dat?

zaterdag 5 september 2009

En nóg een paar

Met dank aan Marianne Verstraaten die me de eerste twee doorgaf.

Pulf: NL woord peluw? Zo'n dik, blauw-grijs, met veren gevuld soort dekbed. Maar geen vederlichte donsveertjes, die er tegenwoordig in zitten, want zo'n pulf was loodzwaar. Ze zaten 's zomers in de dekenkist en kwamen er pas uit als het 's winters koud werd. Wij lagen er bovenop, dwz we gebruikten hem als bovenmatras, maar bij Verstraaten lagen ze er onder, volgens Marianne.

Ströp: net zoiets als 'n vè~g, maar dan mannelijk. Het meervoud is strubben, en dat had ik al eerder genoemd en vertaald als: bengels, vervelende jongens.

Ströp, rè~kel, strè~kel, schalevaeger ...... Ik heb wel eens gelezen dat eskimo's 16 verschillende woorden hebben voor sneeuw. Omdat 't er nogal eens wil sneeuwen waar zij wonen. Zouden we daarom in Lottum vier woorden hebben voor bengels? Omdat het er van barst in Lottum?


En dan nog een paar woorden die me zelf te binnen schoten:

Snótziekte: een kippeziekte die in de 50-er jaren voorkwam. Niet de officiële wetenschappelijke naam vermoed ik.

Kalde schóttel: aardappelsalade.

Poe~s: bos. 'n dieke poe~s hoar of 'n poe~s graa~s.

Wè~rd: 't Nederlandse woord "waard" denk ik. Zo noemden ze vroeger 'n wei aan de Maas.

Schókkelen: schudden. Toen ik een jaar of drie was zei ik "schókkelsteel" tegen een "sókkersteel", een zuurstok. Vreemd eigenlijk: in het NL vinden ze hem zuur, in Lottum zoet.



Dan nog een uitspraak van een klant in de VIVO winkel van Gretha Jonkers, van iemand die blijkbaar wel heel erg zeker van zijn zaak was, ik ben vergeten wie: “Dát wieët ik waal zeker, geluëf ik”. Dat is bij de familie Nijssen een standaard uitdrukking geworden.





                          
Op de foto's Gretha en An van de VIVO winkel aan de Markt

Over An moet ik het ook nog een keer hebben. Komt nog.

zondag 16 augustus 2009

Erge dingen in Lottum

Ik heb een beschermde, rustige, gezapige jeugd gehad in Lottum, mag ik wel zeggen, veel opwindends gebeurde er niet. Je zou het ook een saaie jeugd kunnen noemen, maar ik heb het toch nooit als een gemis gevoeld dat we geen aardbevingen, overstromingen, wervelstormen of oorlogen hebben meegemaakt. Mijn generatie heeft geluk gehad en is opgegroeid in de tijd van het Wirtschaftswunder, zoals onze buren het noemden, en we hebben nooit onvrijheid, honger, armoe gekend. Zo ongeveer het ergste wat ons kon gebeuren was als "de örs" van RKLVV 's zondags weer eens verloor.

Maar er waren ook echte drama's. De grootste ramp in mijn leven was toen mijn ome Sraar in 1963 verongelukte, maar ook de dood van andere dorpsgenoten maakte diepe indruk.
De vroegste die ik me kan herinneren was overbuurman Dik, de vader van Gerard, Chris, Annelie en Marel. Een jaar of 5 was ik, ik begreep niet wat "dood" was, maar Annelie legde me uit dat haar vader nu in de hemel was en daar kersenpudding zat te eten. Kersenpudding eten, de opperste vorm van genot in de ogen van een 4-jarig kind.

Andere doden die indruk op me maakten: Mulder Sjeng, buurman Gerrit Pelzer en pastoor Kerbosch. Mulder Sjeng verongelukte met zijn Solex. Ik weet niet meer wanneer dat was, maar Gerrit en de pastoor overleden allebei in 1960.

Sjeng en Gerrit waren begin 40 denk ik, maar in mijn kinderogen waren dat oude mensen die al een heel leven achter de rug hadden. Ik raakte pas echt onder de indruk als er een kind doodging. Een kind stond nog aan het begin, zijn leven was pas net begonnen. Hoe kon god dat laten gebeuren? Daar kon ik geen vrede mee hebben en ik denk dat mijn twijfel of er wel echt een god bestond die het goed met ons meende en op een rechtvaardige manier met onze levens omging, daarmee begonnen is.

Mijn eerste kinderdrama was toen Ger Clevers verdronk in de Maas. Ik weet niet meer hoe het gebeurd is; hij zal wel teveel risico hebben genomen want Ger was een waaghals. Ik zie hem nog hoog in de nok van de schuur van Nijssen over een houten balk lopen terwijl wij beneden doodsangsten uitstonden. "Ger, kiek oe~t, kom nao oonder", riep ome Sraar angstig, maar Ger lachte hem uit en liep door. Toen liep het nog goed af. Kort daarna niet.

De tweede shock kwam toen Ceciel van Dijk plotseling overleed. Hersenvliesontsteking meen ik; ze werd ziek en een paar dagen later was ze dood. Onbegrijpelijk voor mijn kinderhersens.

Een vreselijk ongeluk, waarvan we de gevolgen jarenlang dagelijks konden zien, overkwam John Taks. Hij was in een auto op weg naar de rozenplak, meen ik, toen de motor oververhit raakte. John stapte uit, maakte de motorkap open en de vlammen sloegen hem in het gezicht. Zijn leven in één seconde verwoest.

Maar het drama dat de grootste indruk op me heeft gemaakt, iets waar ik nu, 50 jaar later, nog regelmatig aan denk, is het ongeluk van Truus Keltjens, Truus vaan de po~s. Mijn zus Mieke heeft zien gebeuren hoe haar paard op hol sloeg, hoe ze de controle verloor, in paniek raakte, gehoord hoe ze gilde, de angst in haar ogen gezien en haar zien vallen met haar hoofd op de stoeprand: nek gebroken. Dood.

Het gebeurde in de bocht van de Broekhuizerweg, tegenover Hay Muijsers. Ik stond zelf op de Markt op dat moment, ben er naar toe gelopen en heb er een groep mensen omheen zien staan.

Mijn geheugen heeft me in dit geval echter altijd bedrogen. Ik zou gezworen hebben, ik zou voor een miljoen gewed hebben, dat die mensen in de bocht van D'n Hook stonden, naast het huis op de Markt, waar de familie Keltjens toen woonde.

Pas vorig jaar heb ik van mijn zus gehoord, bevestigd door Paul Keltjens, waar het echt gebeurd is.

Mijn dochter van 12 viel deze week van een paard. Niets gebeurd, maar ik dacht onmiddellijk weer aan Truus.

Geen vrolijk bericht dit keer, hier kan ik natuurlijk mijn blog niet mee eindigen, dus: wordt vervolgd.

zaterdag 15 augustus 2009

Nog een paar




Bovenste foto: de hele club
Onderste foto: Arie, Henk en ik
--------------------------------------------------------------
Nog een paar Lottumse woorden:

Wies - tot

Ve~g - ... ?

Vaan heer wies in de Melderse. Komt duidelijk uit het Duits: wies dónderdaag = bis Donnerstag.

Ve~g: kan ik niet vertalen, maar alleen jonge meisjes kunnen een ve~g zijn. Ik denk daarbij aan een actief, ondeugend, bijdehand, niet helemaal betrouwbaar meisje. Die Truus vaan ós dát is 'n echte ve~g.

Beide woorden heb ik gehoord van Marianne Verstraaten. Haar ve~g was haar hond Izzy.

Marianne is bij ons in Brokeze op bezoek geweest, samen met Ger Donners + Elly, Jo Custers en de kernleden van de blauwe toep, onze vriendenclub in de 60-er jaren: Jen Vergeldt +José, Jan Clevers + Mia, Pierre Custers, Arie Snellen + Bets en Henk Martens + Christien. Afwezig waren Leo Vergeldt en Pierre van Dijk. En Noud Verstraaten, die een paar jaar geleden overleden is.

Arie wist zich te herinneren waar de naam "blauwe toep" vandaan kwam. Het had te maken met blauwe servetten, maar de rest van het verhaal ben ik weer kwijt.

Henk wist zich te herinneren wat voor een raar type ik vroeger was: ik hield van Elvis Presley en niet van Cliff Richard, en later van de Stones en niet van de Beatles, zoals het hoorde in Lottum in die tijd. Dat is waar: Cliff Richard vond ik maar een mietje. Elvis was veel ruiger, net als de Stones. Maar Elvis verloor zijn reputatie toen hij dat zeikerige nummer "Crying in the chapel" opnam, en de Stones konden het verder wel schudden nadat ik Mick Jagger in een wit kanten pakje had zien optreden bij het afscheidsconcert voor Brian Jones in Hyde Park.

Na die eerste creatieve jaren rond ’65 zijn de Stones steeds dieper weggezakt als je het mij vraagt en wat ze de laatste 40 jaar gemaakt hebben is geen muziek meer maar steeds dezelfde brij van herrie: niet om aan te horen. De Beatles, daarentegen, werden steeds creatiever en hebben prachtige muziek met mooie teksten nagelaten.

Ik kon dus aan Henk rapporteren dat het tussen de Beatles en mij helemaal goed is gekomen. Cliff vind ik nog steeds een mietje, hoewel ik twee nummers van hem nog regelmatig afspeel: "The day I met Marie" en "Carry (doesn't live here anymore)".

Heren van in de zestig zijn we nu allemaal, de vriendenclub uit onze tienerjaren. Zuipen konden ze vroeger beter want ze hebben me met een enorme voorraad bier en wijn laten zitten. De gespreksthema's waren ook anders dan 40 jaar geleden: carrières, pensioenen en kleinkinderen o.a.. Maar we hebben ook jeugdfoto's bekeken en herinneringen opgehaald, maar wat dat laatste betreft moesten we natuurlijk voorzichtig zijn met de dames erbij. Die willen er liever niet aan herinnerd worden dat ze voorgangsters gehad hebben en willen al helemaal geen sterke verhalen horen over amoureuze avonturen waar zij geen rol in speelden.

Maar we hebben het tamelijk netjes gehouden, het was een leuke middag; doen we volgend jaar weer.

maandag 3 augustus 2009

Lottumse woorden – toegift: “gaaien” tot “strèkel”
















Op de foto's v.l.n.r.:
Ger en Marianne
Henk van de Veiling
Miet in aanbouw
--------------------------------------------------------
Gaaien - bevallen
Kroednaegel - seringenKummelijk – preciesKwiem – kwag, net uitgekomen vogeltjeMiet – mijtMoeke – slijmenNáks – naaktPoem (dieke) – dikke vrouwSpinnejaeger – ragebolSpegele – opscheppen
Strèkel - ?

Ik ben sinds 20 juni in het land. In Broekhuizen, dicht bij de bron, en dan krijg je dat: ik ben nog een paar nieuwe Lottumse woorden tegengekomen. Nieuw op mijn lijst bedoel ik, het zijn natuurlijk oude woorden. Hier komen ze:

Gaaien: bevallen. ’t Gaait 'm niks dát de schoeël merge wir begint.

Kroednaegel: seringen. Kroednaegel is het NL woord kruidnagel en wordt in het Lottums ook zo gebruikt. Maar in de betekenis van "sering" is het echt Lottums.

Kummelijk: ? Weet ik niet precies. Werd verteld over iemand en het klonk alsof het een pietje precies was, iemand bij wie alles heel nauw komt.

Kwiem: kwag. Een net uit het ei gekropen vogeltje.

Miet: mijt. Van hooi of van stro. Die zie je niet meer tegenwoordig. Vroeger werden na het maaien de gerven opgestapeld tot een mijt en die bleef dan, tot het dorsen, een paar maanden op het veld staan. De bovenkant werd op dezelfde manier afgedekt als een rieten dak en op de punt stond een houten staak.
Ik weet niet of het historisch is, maar er werd vroeger verteld dat iemand de schoolmeester als volgt uitlegde hoe zijn pa aan een gebroken been was gekomen: “Mijn vader was de mijt aan het dekken en toen brak de pin en toen viel hij er af!” De lol is natuurlijk dat “mijt” hetzelfde klinkt als “meid”. En pin ..?, dat hoef ik niet uit te leggen denk ik.

Moeken: als je iemand wat wilt laten doen wat hij eigenlijk niet wil, dan moet je hem moeken, een beetje slijmen.

Náks: naakt. “Ge kunt enne nákse neet in de tes veule”, zei ome Sraar Jonkers vroeger. In het Hollands kan het wel.

Poem, meestal gebruikt als dieke poem: volumineuze dame.

Spinnejaeger: ragebol. Zo’n ronde bezem aan een lange steel om de spinnewebben mee weg te vegen.

Spegele: de ogen uitsteken, jaloers maken, opscheppen met iets dat een ander niet heeft.

Toen ik een jaar of drie was gaf mijn moeder me eens een sinaasappel en zei er bij dat ik er niet mee mocht spegele tegen de kinderen op straat. Rond 1950 waren die nog zeldzaam denk ik en kon je er nog iemand jaloers mee maken. Dus zei ik tegen ons buurmeisje Annelie Dik: “Allieke, drei ow ’s um daan kán ik mien habbededee opète”. Toen vond ik de woorden nog zelf uit.

Strèkel: ? Dat woord ken ik niet. Ik heb Ger Peters (Ger van de kapper) ontmoet en die vond dat ik als kind een strèkel was en volgens mij bedoelde hij daar niet mee dat ik een braaf, gehoorzaam kind was. Het zal dus wel deugniet, kwajongen betekenen of zo.

En wie en wat ben ik verder nog tegengekomen in Lottum: Hans Loonen, van het graf van ome Jan in Oeganda. En Wiel Seuren, nog vol leven en humor. Met zijn vrouw Trees ging het helaas minder goed; beterschap gewenst. Bart Seuren heb ik ook ontmoet en mijn vaste commentatoren Henk van de Veiling en Marian van d’n Edah hebben me in Broekhuizen bezocht. En al die ontmoetingen hebben me weer inspiratie opgeleverd voor nog een paar nieuwe Roets afleveringen. Ze komen er aan. Als ik weer thuis ben in Oeganda.

zaterdag 16 mei 2009

Uitgeroetst

Ik heb nu zo'n 9 maanden aan Roets in Lottum geschreven, 66 bijdragen meen ik, en ik ben er wel zo’n beetje doorheen. Het wordt tijd om eens wat anders te bedenken, ik ben dan wel bijna 62, maar toch nog niet oud genoeg om alleen nog maar met het verleden bezig te zijn. Het was een leuke hobby om de zaterdag- en zondagmorgens mee te vullen, als vrouw en dochter nog sliepen, en ik heb via dit blog contact gekregen met veel uit het oog verloren oude en ook met een paar in het oog gevonden nieuwe bekenden.
Hans Loonen bijvoorbeeld, via dit blog hebben we, met hulp van onze secretaresse Rosette Asiimwe en Father Joseph in Nyondo Oeganda het graf opgespoord van pater Jan, zijn in 1980 overleden heeroom.

Ik hoorde soms dat mijn geschrijf met belangstelling gevolgd werd in Lottum. Aan de reacties was dat eigenlijk niet echt te merken. Henk Hendrix heeft destijds als eerste gereageerd om de reputatie van Nulle Sjang en zijn vrouw An c.q. Grit te herstellen. Hij heeft me ook een serie kluchtige Lottumse harmonieverhalen gestuurd waar ik erg om heb moeten lachen. Hier een voorbeeld:

Thei Peeters (Duur)
Na de oorlog hadden we last van de coloradokever, de larven vraten het loof van de aardappelen. Wiel Brouwers en zijn broers hadden een motorspuit waarmee ze ook voor anderen spuitwerk deden. Duur had al ’n paar keer gevraagd om te komen spuiten maar dat werd steeds uitgesteld. Tot hij weer ’n keer opbelde “komen jullie nog de aardappelen spuiten tegen de coloradokever? Anders moet ik ze bijvoeren, ze gaan onderhand kapot van de honger.”

Hij had door de boerenbond de grond laten onderzoeken van een stuk land waar niets wilde groeien. De uitslag was dat hij een ongehoorde hoeveelheid kalk moest strooien. Zei Duur: “Ik denk dat ik Seuren Piet de plak maar laat stucadoren.”



Ik heb er nog over gedacht om die verhalen hier te plaatsen, en van Henk mocht het, maar hij kan die beter op de site van de harmonie zetten vind ik. Of zelf een blog beginnen.

Verder heb ik reacties gekregen van Hans Smits, Bart Seuren, Ger Peters, Blommetje (wie zou dat zijn?), Wiel Teeuwen uit Melderslo, Ger Donners, Jan Muijsers. En Marianne Verstraaten natuurlijk. Een paar van haar eigen herinneringen heb ik hier geplaatst, waarbij ik de wat minder prettige ervaringen met sommige dorpsgenoten er maar uit gecensureerd heb.

Mondelinge reacties en suggesties heb ik gekregen van Mia Clevers, Fried Keltjens, mijn zus Mieke en broer Jeroen.

Roets in Lottum blijft in de lucht. Als iemand wil reageren dan kan dat nog, en als me nog wat invalt over vroeger dat absoluut voor de historie bewaard moet blijven dan ga ik het hier nog opschrijven. Maar ik ga me nu in de eerste plaats bezig houden met mijn nieuwe blogs, één voor mijn buitenlandse ervaringen en avonturen en één waar ik mijn ei kwijt kan over algemene, actuele gebeurtenissen. Alle mooie namen die ik bedacht bleken al te bestaan dus ik moest wat nieuws verzinnen.

Het is geworden: "De Vliegende Limburger" voor het buitenland en "De Comfort Zone" voor de rest van de wereld. Die eerste naam spreekt voor zichzelf; de tweede heeft geen betekenis, ik vond het alleen goed klinken.

Alle lezers van Roets in Lottum bedankt voor de belangstelling en welkom bij de nieuwe blogs. En ook welkom op Veerweg 17 in Brokeze, waar ik van 20 juni tot 9 augustus mijn zomerverlof ga doorbrengen.

zondag 10 mei 2009

Opbiechten

Ik ben over het algemeen eigenlijk wel een eerlijk mens, al zeg ik het zelf. Ik steel niet en belazer niemand. Als ik wat vind probeer ik de verliezer op te sporen, als een cassière zich in mijn voordeel vergist dan zeg ik het eerlijk. Ik knoei nooit met declaraties. Ik eigen me nooit toe wat mij niet toebehoort.
O.K., behalve misschien in mijn studententijd in Tilburg, begin 70-er jaren, toen ik wel eens een krat pils achteroverdrukte in de Famila supermarkt. Maar daar had ik een goede reden voor, vond ik toen zelf: de Famila manager vertelde in een krante-interview dat 19% van hun omzet gestolen werd. Maar dat was geen probleem: hij zette gewoon 19% boven op de prijzen om het verlies te compenseren. Dat wilde dus zeggen dat de eerlijke klanten betaalden voor de dieven. Mijn vertaling van die mededeling was dat dat mij recht gaf op 19% gratis boodschappen, pakweg een tientje per 50 gulden, en ik smokkelde daarom regelmatig een kratje pils onderop het winkelwagentje langs de kassa’s naar buiten.

Dat zou ik nu niet meer doen, maar ik heb daar toch nooit gewetenswroeging over gehad.
Maar wel over het volgende, en het wordt nu eindelijk eens tijd om mijn misdaad op te biechten. Het was rond 1955 denk ik, een jaar of acht was ik toen en ik speelde met Harrie de Boer en zijn jongere broertjes in hun schuur. We klommen over de pakken stro, maakten er gangen in en hutten van en verstopten ons er in. Toen we moe waren en even uitrustten van het spelen lieten ze me een magneet zien, zo’n u-vormig ding uit een tractordynamo. Zo iets moois en interessants had ik nog nooit gezien: spijkers en schroefjes bleven er aan vastplakken en kon je er mee optillen. Ik was gefascineerd door dat natuurwonder. Wat wilde ik graag zo’n ding hebben.
Geen schijn van kans dat ik die van mijn ouders cadeau zou krijgen. En bij de Boer hadden ze er zat van. En die jongens schenen er nauwelijks in geïnteresseerd te zijn. Dat was niet eerlijk.

Je voelt het al aankomen: toen er even niemand keek stopte ik een magneet in de zak van mijn overall en nam hem mee naar huis!!!!

Dat is nu meer dan een halve eeuw geleden en ik heb me er altijd voor geschaamd. Stelen van je vrienden, dat is wel zo ongeveer het misselijkste wat iemand kan doen.

OK, ik heb mijn misdaad nu in het openbaar opgebiecht. Als iemand van de Boer dit leest dan moet hij maar eens contact opnemen en dan gaan we eens kijken hoe ik het allemaal weer goed kan maken.

vrijdag 1 mei 2009

Retour Oosterhout

Ik weet niet precies wat er aan de hand was, daar werd met de kinderen niet over gepraat, maar rond 1960 kreeg mijn pa een probleem met het bestuur van de Rooms Katholieke Lagere Jongensschool. Met de Borggraaf en de pastoor, meen ik, en die hadden toen samen heel wat in de melk te brokkelen.

Pa zei "bekijken jullie het maar" en nam ontslag en in december 1961, 14 jaar was ik toen, verhuisden we van de Bonenkampstraat in Lottum naar de Willem van Oranjestraat in Oosterhout. Een hele overgang, Oosterhout was een flinke plaats met een bioscoop, V&D en een voetbalclub, TSC, die in de eerste klas speelde. Dat was nog eens wat anders dan zo’n boerendorp. Spannend vond ik het in het begin, maar de lol was er snel af. Ik kon geen leuke vrienden vinden in Oosterhout, de jongens in de buurt vond ik niks aan, ik verveelde me dood in de weekenden en kreeg al gauw een hekel aan die plaats. En vooral aan mijn school daar: het St. Oelbert Gymnasium. Die naam alleen al! Het was het klein seminarie van de orde der Capucijnen, een klooster vol saaie bruine paters en honderden brave jongetjes die ook saaie bruine pater wilden worden: een kloosterleven, zonder bier, vrouwen, feesten, muziek en alles wat het leven leuk maakt.
Daarnaast waren er zo'n 20 "normale" jongens, externe leerlingen, waar ik er één van was, die absoluut geen saaie bruine pater wilden worden, maar die toch elke dag mee moesten doen aan al die flauwekul van bidden en biechten (inderdaad, je leest het goed: elke dag biechten!) en missen en retraites in het klooster.

Nee, dat was geen leven en ik zanikte thuis elke dag of ik van die school af mocht. Ik kreeg daarbij zelfs steun uit onverwachte hoek: van onze pastoor die ook vond dat die kwezelarij niets was voor een gezonde Hollandse jongen.
En toen Jos Jonkers uit Broekhuizenvorst me het idee aan de hand deed om naar de Rijks Middelbare Tuinbouwschool in Boskoop te gaan (“dan is je kostje gekocht”, zei hij) en de daaraan voorafgaande verplichte negen maanden praktijk op hun kwekerij in Broekhuizenvorst te doen, was ik niet meer te houden: vrijheid, weg van die school, weg uit Oosterhout, terug naar Lottum, terug naar mijn vrienden!

Mijn ouders hadden altijd de hoop gekoesterd dat hun oudste zoontje priester zou worden, en toen dat een onhaalbare kaart bleek, dan in elk geval dokter. Maar ik probeerde ze er van te overtuigen dat planten en tuinieren altijd al mijn lust en mijn leven waren geweest. Daar hadden ze nooit eerder wat van gemerkt, ze vertrouwden het niet en stuurden me eerst maar eens naar een beroepskeuze-psycholoog in Breda. Die trapte vol in mijn leugens en bevestigde mijn plantenliefde. Ze gaven aarzelend toe en eind juni 1963, nog net 15 jaar oud, verliet ik het ouderlijke huis en trok in bij de familie Jonkers in Broekhuizenvorst. En in de weekends bij ome Harry en de tantes Gretha en An aan de Markt. Ik was terug in Lottum en het vrolijke leven kon doorgaan.

Erg kortzichtig allemaal natuurlijk, want negen maanden lijken heel wat, maar die zijn zó om. En daarna zou ik naar Boskoop moeten, nóg verder weg van mijn vrienden in Lottum.

Wordt misschien vervolgd.

zaterdag 25 april 2009

Marjan van d'n Edah - 2

Marianne Verstraaten stuurde me van de week nog de volgende historische Lottumse gebeurtenissen toe:

Wij hadden als een van de eersten in Lottum telefoon en mensen kwamen vaak in de winkel vragen of Mam even voor hen wilde bellen. Zo ook voor Vrouw Strijbosch(?). Op een bepaald moment werd aan ons Mam gevraagd om de naam te spellen, dus ze begon met: Simon, Theodoor, Rudolf enz. totdat ze onderbroken werd door Vrouw Strijbosch met de kreet: "Vrouw Verstroate, schei oet, zoe heite mien kiender gaar neet”.

Mam moest voor een boer bellen om te vragen wanneer Nico van Meelen langs kwam. Het was een beetje een onduidelijk gesprek waarop Mam zei: "Zeg nou eens wanneer we deze heer kunnen verwachten". Bleek Nico van Meelen een fokstier te zijn. De boer heeft weken gelachen om dit misverstand.

De uitspraak van Stoëpe An toen er een straatlantaarn net voor hun slaapkamerraam werd geplaatst: Piet en ik kunnen elkaar now de ganse nach kloar zeen ligge.
En op de vraag waarom ze geen kinderen had: “Piet en ik zien laat getrouwd. Joamer, ik haaj gaer kiender gehad en Piet is ok hiel kienderechtig”.

Ken je trouwens de gevleugelde uitspraak van Meges (Sauvageot) Frits? Het volgende is natuurlijk niet waar, maar is altijd weer leuk om te vertellen. Frits werd gevraagd voor een rol in de Passiespelen van Tegelen. Hij zou Judas moeten spelen. Maar bij de eerste repetitie ging het al mis. Op de vraag: "Judas, hebt gij Jezus voor dertig zilverlingen verraden?" antwoordde Frits: "Wae zaet daat!"

In de beginjaren vijftig, toen nog bijna iedereen een "huuske" had met als WC-papier een spijker met reepjes krantenpapier erop, had de Edah destijds als speciale aanbieding van de week: 10 rollen closetpapier halen, 5 betalen (of zoiets). Er kwam een vrouw in de winkel en vroeg om 50 rollen closetpapier. Toen ons Mam vroeg wat ze nou in 's hemelsnaam met zoveel closetpapier moest doen, antwoordde ze: "Kiek, Vrouw Verstroate, ik heb meej daat ens oetgemaete, maar ik dooch, det is net genôg om ut klein kaemerke te behange".

Ons Mam kwam eens bij bakkerij Smits om een brood te kopen. Dat was nog in het oude winkeltje. Er kwam niemand om te helpen, dus Mam deed de deur nogmaals open en dicht om het pingelbelletje nog eens te laten gaan. Weer geen reactie. Uiteindelijk ging er achter in het gangetje een deur open en kwam Vrouw Smits naar buiten, haar rokken naar beneden trekkend met de woorden: "Aaltied as ge op het huuske zit, kômme der minse".
Wij hebben die dag thuis brood gegeten zonder korstjes.....


En dan kondigde ze nog aan dat Huub van d’n Edah binnenkort uit Thailand op bezoek kwam en dat die een hoop smeuïge verhalen over een hoop mensen in Lottum wist. Die verhalen gaat ze opschrijven en mij toesturen en die komen dan allemaal hier te staan. Iedereen is bij deze dus alvast gewaarschuwd.

Polly


Polly helemaal vergeten, mijn eerste hondje. Daar moet ik het toch ook nog even over hebben.

Mijn vader kwam met hem aanzetten, uit Utrecht, afgedankt door een of ander familielid. Februari 1952 was het, in de tijd van de watersnoodramp in Zeeland. Die heeft hier verder niets mee te maken maar ik herinner me nog dat mijn moeder Polly en mij vertelde over de overstromingen en de mensen die verdronken waren.
Totaal onverwacht en onaangekondigd kwam Polly ons gezin binnen; wat een verrassing en wat was ik blij met hem! Vier jaar was ik, we werden snel onafscheidelijk, Polly en ik, en ik wandelde elke dag met hem aan een geel riempje in de tuin en voor ons huis, Horsterdijk 3.

Een spierwitte keeshond was het met lange haren. Daar vielen er wel eens een paar van uit en dat was het probleem. Voor mijn moeder tenminste, die was na een tijdje die haren op de vloer en de meubels spuugzat en pa werd met Polly en al weer op de trein naar Utrecht gezet. Pa mocht terugkomen. Polly niet.

Mij werd niets gevraagd, de meubels waren blijkbaar belangrijker dan de gevoelens van Polly en mij. Dat mijn kinderzieltje voor de rest van mijn leven ernstig getraumatiseerd raakte maakte ze niks uit. Wie weet, als ik mijn innige band met Polly verder had kunnen ontwikkelen was ik als volwassene misschien veel beter in staat geweest om harmonieuze relaties op te bouwen.

Een dikke 20 jaar later had ik voor het eerst een eigen huis en wat kocht ik als eerste .........? Mis! Nee, geen keeshond, dat kon ik zelf wel, daar had ik geen hond voor nodig, maar wel een Duitse herder. Wodka heette die, genoemd naar de hond van Jan Cremer, maar dat is weer een heel ander verhaal.

Toen mijn dochter een tijd geleden over een hondje begon te zeuren moest ik meteen aan mijn jeugd-hondentrauma denken. Je moet voorzichtig zijn met zo'n teer kinderzieltje en daarom hebben we direct zo’n wit pluisje voor haar aangeschaft. Sindsdien zijn ze onafscheidelijk, zie foto.

En nou wil ze ook nog een paard! Maar daar kan ze mooi naar fluiten want van een jeugd-paardentrauma kan ik me niets herinneren.

dinsdag 21 april 2009

Lottumse lompigheden

Laten we maar eerlijk zijn: de meest elegante taal is het niet, dat Lottums. Het komt er allemaal een beetje lomp uit, vind ik. "Godde geej merge meij nao Oeldere?". Dat klinkt toch niet? Zeg eens "ciao" of "arrivederci", en dan: "hojje wah". Hoor je het verschil?

En het is niet alleen de wat rommelige verpakking van de boodschap, Lottummers hebben, of hadden vroeger in elk geval, in de omgeving sowieso de reputatie een beetje lomp aangelegd te zijn. Verschillende voorbeelden heb ik al eens genoemd: "dát 't zò zekt, mère Angèle", "Burgemeister wát zoepte?", "Dôt meej ma en glaas van dèn dieke gèle stieve".

Kö-k voor limonadegazeuse, of koontepapeer voor toiletpapier.

Of de versiermethode van sommige Lottumse casanova's. Ik zal hier geen namen noemen, maar er waren midden 60-er jaren figuren die bij Het Brugeind in Meerlo de hele avond aan de bar hingen en tegen het eind van het bal de vloer opkwamen, naar een tafel met meisjes waggelden en dan riepen: "hey, dekken?"
De directe benadering dus, recht op het doel af. Ze draaiden er niet omheen, dat moet ik ze wel nageven, maar ik heb nooit gezien dat die aanpak werkte, dat iemand haar vinger opstak en zich aanmeldde. Er zijn volgens mij meer kansrijke methodes om romantische gevoelens op te wekken in jonge meisjesharten.

De volgende charmante conversatie komt ook uit Lottum: "Mientje, hedde kalde hand?" "Joa." "Dán kóm ma hee-r en werm ze ma án miene piemel."

Vic Keltjens (Kelkes Fiek) was prins met Gekke Moandaag in 1960 of zo en sloot zijn toespraak op de Markt tot zijn Lottumse onderdanen af met: "Zoeë, en nou hò~p ik daat geej allemoal zoept tot de koont ów krákt!

Marianne Verstraaten schreef me pas over haar traumatische ervaringen met sommige heren die om één uur 's nachts, als de café's dichtgingen, ladderzat en hongerig het Straatex cafetaria binnenwaggelden. En die zij, als pril tienermeisje, dan moest bedienen. En hun opmerkingen aanhoren. En hun handtastelijke advances afweren. Ik kan me wel een beetje voorstellen hoe die conversaties verliepen en waar ze over gingen. Vast en zeker geen verheven, filosofische onderwerpen.

Lotumse lomperikken waren het, maar ik heb er in elk geval weer een bijdrage mee volgekregen.

zondag 5 april 2009

Los (2)

Tussen pakweg mijn 10de en 18de ben ik veel met Sef Keltjens opgetrokken, helpen in de bakkerij en samen brood en gebak bezorgen door het hele dorp. Daar werd altijd veel bij gepraat en veel gelachen.
Hij was bij de harmonie en speelde klarinet, mijn favoriete instrument zoals ik een paar weken geleden heb uitgelegd. De harmonie ging een keer spelen in Lomm. Of Arcen misschien, in elk geval moesten ze met de pont de Maas over. De Maas stond hoog en terwijl ze op de pont stonden te wachten kwam er een zwaar beladen grintschip voorbij, het dek nog net 10 cm boven water. “Motte doa ‘s kie~ke” zei Nölkes Funs, “as de Maas nog en bietje hoeëger kump dá get dèn oonder”.

Van toe~te en bloaze had hij meer verstand dan van natuurkunde.

“Pech gehad vandaag: twiëe pè~rd kapot en vader” heeft een anonieme Lottumse boerenzoon misschien ooit eens een keer gezegd. Volgens Sef.

Toen vrienden een pas getrouwde boer vroegen hoe zijn nieuwe vrouw beviel zei hij: “och, vur op het land is ze good”. Ook volgens Sef, maar welke boer zei hij er niet bij.

Twee Meldersesese jongens:
1: Gisteren is miene fiets umgevalle.
2: O~oh, woddewada?
1: Nè~h.
2: Oekatata?

D’n Bout werkte bij hovenier Jonkers in Venlo en moest met een paar collega’s een wagen met houten paaltjes afladen en naar een schuur dragen. Zijn collega’s liepen met armen vol paaltjes op en neer, maar d’n Bout droeg er steeds maar twee, in elke hand één. “Ik bin nì zò lui as die andere” zei hij, “ik loeëp gèr wát dukker op en neer.”

Gepensioneerd zijn valt nog niet altijd mee. Wat moet je doen met al die tijd, elke dag maar weer. Van pure verveling ging Koeëpmans Sjang af en toe maar eens wat aan de Maas kijken. Hij had een auto, maar was nog niet helemaal gewend aan de snelheid van het moderne verkeer. Als hij naar de Maas ging maakte hij altijd eerst de poort open, liep de straat op, keek goed links en rechts of er wat aan kwam, liep dan naar de garage, stapte in zijn auto en reed zonder verder nog te kijken de straat op en naar de Maas toe. In de eerste versnelling. Sneller dan 8 km/uur of zo heeft die auto nooit gereden.

Een van de jongens van Vosbeek was zó sterk, hij wedde dat hij, zittend op een melktuit, zichzelf met tuit en al de lucht in kon tillen. Die had ook al niet goed opgelet bij de natuurkundeles.

Optillen = ophöffen in het Lottums, dat woord was ik vergeten.

Een bijzondere jeugdherinnering aan Lottum zijn de pijnwegbidders. Braam kon het, en kapper Gerrit Driessen en Hoete Jeu. Jeu was een multi-functionele bidder: hij kon ook wratten wegbidden @ 1 dubbeltje per wrat.

Of het echt werkte? Ik weet het niet. Maar ik was er bij toen rond 1959 een van de (toen) kleine jongens van Breukers Chène (Ruud of Denie) zich flink brandde met kokend water en brulde van de pijn. Chène sprong in de auto, reed naar Hoete Jeu en 10 minuten later lag de jongen rustig te slapen.

Pijn wegbidden is typisch Lottums denk ik, ik ben het verder nergens op de hele wereld nog tegengekomen.

zondag 29 maart 2009

Los (1)


Friese doorlopers


Zo maar wat losse herinneringen. Deze b.v., ooit gehoord van mijn tante Gretha Jonkers: Toon Rutten kwam op oudjaarsdag bij haar in de VIVO winkel. “En, Toëen, godde geej vanaovend ok neejjoar aankaarte?” “Nè~è” zei Toëen, “doa heb ik gen zin mer ì; ik heb al hoonderde kiere neejjoar aangekaart.”

Hij zal toen hoogstens 60 zijn geweest, dus volgens mij zat er een fout in zijn berekening. Hij was aannemer en ik hoop dat hij beter de tel bij kon houden als hij de kosten van een huis calculeerde. Misschien had ik nu nog in Lottum gewoond als Toëen wat anders geteld had. Rond 1960 wilde mijn pa een huis bouwen op het stuk naast Donners dat later gekocht is door Jeu en Truus Meyboom. Pierre Keiren had een tekening gemaakt, een mooi vrijstaand, helemaal onderkelderd huis. Pa had vijfentwintigduizend gulden in de portemonnee, meer mocht het niet kosten. Het werd een eerste keer aanbesteed maar was veel te duur. Pierre schaafde hier en daar wat van de kamers en de keuken af en het werd nog eens aanbesteed: f28.000. Het bouwproject werd afgeblazen.

Kort daarna verhuisden we naar Oosterhout en daar kocht hij een rijtjeshuis voor f28.000. Wat zou er gebeurd zijn als Rutten wat lager ingeschreven had? Als we net een nieuw huis gebouwd hadden waren we waarschijnlijk niet uit Lottum vertrokken en dan was er een goeie kans dat ik nu in dat huis gewoond had.

In 1951 of zo hadden we een strenge winter. De Maas was dichtgevroren en ik ben toen als kleutertje van 3 jaar aan de hand van Dora Renkens op en neer de Maas overgelopen. Is dat sindsdien nog eens gebeurd? Dat de Maas dichtgevroren is?
Ik kan me nog wel een keer herinneren, in 1957 of zo, dat er ijsschotsen in de Maas dreven en dat in Houthuizen een paar jongens (Ger en Wiel Clevers?) springend van schots naar schots naar de overkant gingen en terug.

Ik weet niet of het echt zo is, maar in mijn herinnering konden we vroeger elke winter schaatsen. De Lottumse ijsbanen waren Bartelskoel, Pastoorskoel, de grachten van d’n Borggraaf en de Krómmen Toe~n, een ondergelopen stuk wei langs de Maas. En als het echt hard gevroren had, het Broekhuizer schuitwater. Het Lottumse schuitwater vroor nooit goed dicht omdat er “sprungen” inzaten.
Schaatsen kocht je bij schoester Funs van Dijk: korte botjes of Friese doorlopers met zo’n lange uitstekende punt, die je met katoenen veters onder je laarzen of schoenen vastbond. Een passende naam hadden ze; het was inderdaad meer lopen dan schaatsen met die dingen. Mijn pa was een schaatsliefhebber en kocht schaatsjes voor me toen ik 3 was en leerde me daarop schaatsen. Ik kon al schaatsen voor ik fatsoenlijk kon lopen. Nou ja, schaatsen is een groot woord denk ik, het zal wel krabbelen zijn geweest, of in het Lottums: schravelen. Die schaatsjes heb ik lang bewaard, een cm of 12 lang schat ik, maar ze zijn bij een verhuizing een keer verdwenen.

zaterdag 28 maart 2009

Boerendorp

“Lottum is een boerendorp; mijn vader trouwens ook”, schreef een van mijn pa’s leerlingen in een opstel. En afgezien van de taalfout klopte dat precies. Tot en met de 60-er jaren tenminste, toen er nog boerderijen stonden midden in het dorp, met koeien en varkens en kippen en al. De boerderijen van Breukers René en Broekmans Toeën, bv aan de Markt. En tegenover de kerk, waar De Smetenhof gebouwd is, stond de boerderij van Bartels Kuëp met Bartels’ koel, waar we ’s winters op schaatsten. Achter de kerk was de boerderij van Coenders (Clever Jan). Wat verder weg van de Markt, achter het Spuitenhuuske op de Broekhuizerweg had je Vergeldt (Stökers), vooraan op de Horsterdijk Vosbeek en Thielen en in de Hoofdstraat, tegenover het klooster stond de boerderij van Van de Pasch (Lemmens). Schuin daar tegenover, naast het klooster was de boerderij van fruitboer Obers.
En ook kwekers: Keltjens Vic, Cremers en Koopmans Sjang aan de Markt en Muijsers en Zegers aan de Broekhuizerweg. Van Soest (Stoeëpen) had je ook nog aan de Hoofdstraat, naast de plek waar nu de Rabobank staat, tegenover Thilot, maar ik weet niet meer wat die precies deed.

Die boeren en kwekers zijn allemaal weg uit het centrum. Jammer. Ik ben benieuwd naar het “Fotoboek Lottum” dat Frans Gommans in mei gaat uitgeven en ik hoop dat er veel foto’s in staan van het Lottum uit mijn jeugd: de gebouwen en de mensen die er in woonden.

Ik weet het niet, zijn er nog echte boeren in Lottum? Met koeien in de stal en rogge, bieten en mais op het land? Een paar varkensfabrieken moeten er nog wel zijn want die ruik je als je door het dorp fietst, maar de meeste boerenzonen zijn geen boer meer denk ik. Het zijn kwekers geworden, maar ondanks dat ze geen boer meer zijn, boeren ze nog steeds goed want ik zie overal grote huizen staan met dikke auto’s voor de deur.

Van mijn lagere schoolklas mochten drie jongens naar de middelbare school, vond de meester van de zesde klas (mijn pa): Harry van de Pasch, René Breukers en ik. René ging naar de HBS in Venray en Harry en ik naar het Thomascollege in Venlo. Niet dat ik spijt heb van die keuze, maar als het om geld verdienen gaat dan had hij me beter naar de land- en tuinbouwschool in Horst kunnen sturen denk ik. Dan had ik nou misschien ook in een groot huis in Lottum gewoond met een park van een tuin er omheen en drie grote auto’s voor de deur. Met een baantje als leraar of gemeenteambtenaar of ingenieur bij de heidemij (waar ik later terecht kwam) woon je in een rijtjeshuis met een klein tuintje voor en achter en een tweedehands Opel Astra voor de deur.

Ik heb het gymnasium niet afgemaakt, gedeeltelijk als gevolg van onze verhuizing uit Lottum in 1962, gedeeltelijk doordat de nieuwe school in Oosterhout me niet beviel, maar ik zal maar niet teveel smoesjes vertellen: hoofdzakelijk door mijn eigen luiheid. Van 1963 – 67 heb ik de middelbare tuinbouwschool in Boskoop gedaan, moest toen in dienst, heb 2 jaar bij de heidemij gewerkt, daarna de HTS W&W in Tilburg gedaan, vervolgens bij diverse ingenieursbureau’s en aannemers gewerkt en sinds een dikke 3 jaar ben ik ambtenaar bij de Europese Commissie.

René heb ik op het afgelopen rozenfeest gesproken. Hij is na de HBS niet verder gaan studeren en hij vertelde me dat hij maar één baan heeft gehad: administrateur op de HTS in Venlo. Hoe Harry van de Pasch het gedaan heeft en wat er van hem geworden is, weet ik niet.

Ik heb nog één of twee of misschien drie berichten over Lottum in mijn hoofd zitten. In de paasvakantie ga ik een week lui aan het strand liggen in Zanzibar en dan zal ik eens nadenken over mijn volgende blog.

Van Broekmans Toeën zijn we intussen in Zanzibar aangekomen. Ver genoeg voor vandaag. Morgen verder.

zaterdag 14 maart 2009

Mijn muzikale carrière


Klarinet - Jan Keltjens van 't Vaore

Als mensen mijn smalle handen en lange vingers zien dan krijgen ze er vaak spontaan allerlei praktische ideeën bij over wat ik daar mee zou kunnen doen. Van diverse vrouwen heb ik bijvoorbeeld al eens gehoord dat ik goeie handen zou hebben voor een gynaecoloog. Die hebben waarschijnlijk onprettige ervaringen achter de rug met dokters met handen als kolenschoppen en schatten in dat mijn slanke handjes soepel en pijnloos naar binnen zouden glijden.

(Raadsel: hoe verft een gynaecoloog zijn voordeur? Antwoord: hij gaat in de gang staan, steekt zijn hand + verfkwast door de brievenbus naar buiten en begint te strijken.)

Mannen daarentegen vinden eerder dat mijn lange vingers uitermate geschikt zijn voor het bespelen van een heel ander instrument: de piano.

Dat vonden mijn ouders blijkbaar ook, want toen ik een jaar of 10 was vonden ze het tijd om mij wat cultuur bij te brengen en deden me op pianoles. Een muziekleraar kwam elke woensdagmiddag op zijn scooter uit Tegelen en probeerde me enthousiast te maken voor het bespelen van dat ding. Maar dat pakte hij helemaal verkeerd aan. Hij liet me week na week alleen maar vingeroefeningen doen en noten lezen en daar zag ik de lol niet van in. Hij had me vanaf het begin ook (simpele) muziek moeten laten maken. Dat stimuleert, dat zie ik nu bijvoorbeeld bij mijn eigen dochter. In elk geval: ik zanikte thuis net zo lang tot ik van pianoles afmocht. Einde pianocarrière.

Wat dan? Zingen dan maar, dat is gemakkelijker. Mijn pa had het kerk-zangkoor opgericht en daar werd ik verplicht bij ingelijfd. Maar ja, ik hield van Elvis Presley en Roy Orbison in die tijd en die halleluja van de kerkmuziek kon me niet erg bekoren. Ik ben sowieso al niet zo’n zanger en verder dan achteraan een beetje meebrommen ben ik nooit gekomen. Einde zangcarrière.

Volgende poging: de harmonie. Toen ik een jaar of 12 was werd in Lottum de jeugdharmonie opgericht en dat leek me wel wat. Trompet wilde ik graag spelen, zo’n mooi glanzend koperen instrument waar zo’n prachtige klanken uit komen. Maar wat gebeurde er: directeur Wiertz keek me in de mond en vond dat die geschikt was om klarinet te spelen. Klarinet! Zo’n lelijke zwarte knuppel met het geluid van een hoestende kraai. Dat was wel het allerlaatste waar ik zin in had. Ik was totaal ge-demotiveerd. Geen zin om thuis te oefenen en daarom kon ik niet meekomen bij de repetities in de zaal en als het wat moeilijk werd deed ik maar net of ik speelde maar blies niet mee. Ik heb eens een hele processie met die knuppel in mijn mond meegelopen zonder een noot te blazen. Jan Keltjens van ’t Voare heeft me nog een tijdlang ’s zondags na de hoogmis thuis bijles gegeven en heeft zijn best gedaan om me enthousiast te maken, maar helaas, ik ben er mee gestopt. En dat was dan ook het definitieve einde van mijn muzikale carrière.

Jammer vind ik het wel. Ik hou erg van muziek en ik zou op dit moment veel liever zelf muziek maken dan wat onzin op een toetsenbord zitten te tikken. Maar ja, het is niet anders, de kans om te leren mooie klanken te produceren heb ik voorbij laten gaan. Ik moet het met woorden doen, evenals iedereen die dit leest.

Zwemmen in Lottum

Het is altijd behelpen geweest met dat zwemmen in Lottum. Mijn eerste zwembad was de Molenbeek bij Mulder Sjeng in Houthuizen. Dat was begin 50-er jaren. Als het heet was zetten ze een schot tegen de duiker aan die daar onder de weg door liep en dan stuwde het water in de beek wat op zodat de Houthuizer jeugd daar wat kon spetteren en pootje baaien. Een extra attractie was de glijbaan, een betonnen goot naast het huis van Clevers waarin de Molenbeek een paar meter omlaag viel.
Een zwembroek had ik toen nog niet, maar geen nood: een oud roze hemd van tante Lies werd in het kruis met een paar steken bij elkaar genaaid en voilá, daar stond ik in een badpak. Ik hoop niet dat iemand er ooit een foto van heeft gemaakt. Zeker niet nadat ik er een paar keer mee van de glijbaan afgegleden was want daar was het hemd van tante Lies niet op gemaakt en er zaten al gauw grote gaten in van achteren.

De volgende fase in de ontwikkeling van Lottumse zwemfaciliteiten kwam een paar jaar later toen veerman Sjaak Vergeldt een stuk Maas afzette met betonstaalmatten en een paar kleedhokjes bouwde. Dat was nog niet direct een olympisch bad, maar dat begon er toch op te lijken en daar bracht de Lottumse jeugd de zomerse zondagen door, zonnend op een handdoek in het gras. En af en toe een stuk zwemmen, op en neer de Maas over of een schip vangen, er op klimmen en een stuk mee varen.

Die kleedhokjes vormden voor ons, jongens van een jaar of 14, een extra attractie: dat was een soort “peep show”. Ze waren van vurenhout met van die noesten er in. Die kon je er uit drukken en dan zat er een gaatje in de plank waardoor je in het volgende hokje naar binnen kon gluren. En steeds als een van de Lottumse schonen (of minder schonen, daar waren we niet kieskeurig in) een hokje instapte om zich om te kleden werd er door de jongens gevochten om de beste plaats bij zo’n loergaatje.

En dan hadden we nog de Wittenberg in Lomm. Niet mijn favoriete zwemlocatie, maar ik moest wel mee als de families In ’t Zand en Van Gool op warme zondagen besloten daar samen naar toe te fietsen. Pic-nic mand mee, de kleintjes in een stuurstoeltje of achter op d’n draeger en op naar Lomm. De Wittenberg was een ven, bruinachtig water, volgegroeid met waterlelies en hier en daar nog een stukje open water waar je kon zwemmen.

Een andere optie was Horst, daar hadden ze een echt zwembad. Maar daar moest je dan wel een kilometer of acht voor fietsen. En het was al zo heet.

In Venlo was het Sportfondsenbad alias Sportbatsenfonds. Daar gingen we met de 5de en 6de klas van de lagere school één keer per week (meen ik) schoolzwemmen, heel vroeg met een bus. Een ongezellig bad was dat, koud water, strenge badmeesters die je allerlei vervelende oefeningen lieten doen. Ik denk dat ik daar de hekel aan zwemmen heb gekregen die ik tot de dag van vandaag nog steeds heb. Ik zwem bijna nooit. We hebben hier in Oeganda een zwembad in de tuin waar ik in ruim twee jaar twee keer even in ben geweest.
In Mozambique woonden we 200 meter van de Indische Oceaan. Mensen kwamen honderden kilometers rijden om er te zwemmen, maar in de twee jaar dat we er gewoond hebben ben ik maar één keer in het water geweest.

Al met al een goed beeld van mijn sportcarrière: voetballen was al niet veel; zwemmen nog minder.

PS: ik kreeg opmerkingen dat ik op mijn foto, met dat donkere hemd en witte boordje, wel erg veel weg had van een pastoor. Het is in feite nog erger: als je pastoor Kerbosch googlet krijg je die foto te zien met zijn naam eronder. Het is in werkelijkheid een blauw hemd en een witte stropdas, maar om elk misverstand over de richting van mijn professionele carrière te voorkomen, heb ik die foto vandaag maar vervangen.

zondag 8 maart 2009

Marjan van d'n Edah

Ik ben niet de enige met Lottumse roets en een koffer vol jeugdherinneringen. Marianne Verstraaten b.v. van hetzelfde bouwjaar als ik (1947), weet ook nog van alles en schrijft me de laatste tijd regelmatig over het Lottum van haar jeugd. Met haar toestemming hier een bloemlezing uit haar berichten.

------------------------------------------------------------

Nu het hoofdstuk Juf Clemens. In de volksmond Miej van Scheer Piet. Toen Pap het huis van Hovens kocht en Mia de huur opzegde, zwoer ze dat ze net zolang bleef zitten als wettelijjk mogelijk was. Ze heeft inderdaad de bouw van Straatex Cafetaria met vier jaar vertraagd. Wij deelden de gang in dat huis maar hadden er niet zoveel contact mee. Ze was toen al wat ziekelijk, volgens mij bronchitis of astma. We hoorden haar altijd hoesten. Op de lagere school heb ik er maar even les van gehad, ik geloof in klas 3 of 4 en toen werd ze weer ziek. Toen nam Juf van Hegelsom het over en in de 6e klas kregen we les van een non waar ik de naam niet meer van weet. Ze had een wrat op haar kin waar altijd een rode haar uit stak. Jakkes..

Frieten Bert, zijn officiele naam is me even ontschoten, woonde in de Hoofdstraat naast Smits. Niet de bakkerij, maar een stukje verder was het ouderlijk huis van Mia Smits. Frieten Bert kwam altijd in de winkel en kocht dan roomboter. "Vrouw Verstraaten, doe mij maar een pakje boter", en dan draaide hij zich half om naar de rest van de klanten "ik zeg, doe mij maar een pakje GOEDE boter". Als hij groene zeep kwam halen, wilde hij niet dat Mam dat in papier pakte. "Doe het maar in mijn zakdoek, die moet toch in de was", en dan werd er met luid gekraak een zakdoek opengevouwen.
Bertus had een viool en in Lottum werd verteld dat dit een Stradivarius zou zijn. Enfin, Berts vrouw stierf en ons Mam had medelijden en stuurde me op Eerste Kerstdag 's morgens met een dienblad vol lekkernijen naar Bertus. Ik zal toen 8 of 9 jaar zijn geweest. Bertus was zo ontroerd en stond erop om viool voor me te spelen. Van het vioolspel kan ik me niet veel meer herinneren, dat zal dus wel niet veel hebben voorgesteld, ik vergeet echter nooit meer de tranen op de wangen van een broodmagere, eenzame oude man. Toen Bert stierf zei men dat de pastoor (niet Kerbosch, die was toen ook al dood) de viool had geërfd.

Knot, Wilma Fincken, de dochter van een politieman. Ik was daar inderdaad bevriend mee maar ben haar al snel uit het oog verloren. Totdat ik in 1999 kwam te werken op College Den Hulster. Een van de adjunct-directeuren heette Frans Kunnen, woonde in Sevenum en bleek getrouwd met .......Wilma. Het is nog altijd een mooie vrouw. Frans is inmiddels in de vut, maar ik kom ze samen nog wel eens op de markt in Blerick tegen.

Verder heb ik niet zoveel contact met mensen uit Lottum. Ik ben twee jaar geleden wel naar het Rozenfeest geweest en heb daar Henk Martens getroffen. Mijn jongste broer Frans moest optreden (zingen) op het Rozenfeest. Het jaar daarvoor ben ik met mijn schoonzus uit Hoofddorp in Lottum geweest en hebben we op Den Hook een kop koffie gedronken.

Ook ben ik vorig jaar nog in mijn geboortehuis aan de Hoofdstraat geweest. Ik zag dat de zoon van Corbey aan het verbouwen was en heb gevraagd of ik met mijn oudste broer Piet nog een keer mocht komen kijken voordat hij stierf. Dat mocht gelukkig. En dan komen inderdaad de herinneringen weer boven...... De perenboom in de tuin, de garage naast het huis met het kamertje erboven, mijn oude kamer met daarnaast op de gang de nis waar de pispot altijd stond, de "jongenskamer" waar vroeger 3 tweepersoonsbedden stonden. Alleen was het in gedachten vroeger veel groter, maar dat schijnt normaal te zijn.


Marijke van Giersbergen, ik moest diep nadenken en kom dan op een blond, spichtig meisje met een paardenstaart. Ze heeft in elk geval niet veel indruk op me gemaakt, want ik herinner me verder niets. Woonde ze niet op de Konijnskamp?
Ook Inge van der Zee zegt me niets. Wel haar broer Raymond die bij onze Frans in de klas zat. Ik zal eens gaan zoeken in de "koektrommels" waar nog ergens een klassenfoto van Frans moet liggen. Waarschijnlijk 4e en 5e klas toen.
Mijn jongste herinneringen aan het cafépand op de Markt was toen de Fam. Gooren het café annex danszaal runde. Daarna kwam Dolf Steegs, een zoon en twee dochters: Marleen (1947) en Marie-Louise, iets jonger.
Dan had je de Fam. Iske. Hier herinner ik me alleen nog de dochter Nora.
Daarna was het waarschijnlijk de beurt aan de Fam. Tax. Diverse kinderen o.a. Kees, Diny, nog een ouder zusje, John (die later verbrand is) en Marlies, de roodharige jongste.
Misschien zijn er nog meer café-uitbaters geweest, misschien ook in een andere volgorde dan ik me herinner, dat weet ik niet meer.
Na de Fam. Tax kwam een van de telgen Gooren terug op het nest en werd het hele pand een drankenhandel. Het café werd kantoor, de danszaal werd opslag en de overdekte oprit naar de zaal werd gebruikt voor emballage. Bij deze Piet Gooren waren de vaders Van Giersbergen en de Van der Zee dus waarschijnlijk in dienst. Piet Gooren was getrouwd met een lange, magere vrouw uit Venlo en had twee dochters, Wilma en Lizzy.
Na Piet Gooren ging Jan Hovens er cactussen kweken.
Er heeft ook nog iemand, ene Wim uit Venlo gewoond. Achternaam vergeten.
Thans wonen er Ger Clevis en zijn vrouw El van Deelen.

Voordat ons cafetariapand verbouwd was, hebben we nog even in het oude Hovens-huis gewoond. Ik sliep boven rechts met een raam aan de kant van Lei Achten. Op een nacht werd ik wakker van glasgerinkel. Toen ik uit het raam keek, zag ik dat het café van Wiel Seuren in lichterlaaie stond. Toen ik buiten kwam, was er nog niemand bij, maar zag ik dat Wiel, staande in de overdekte oprit van de drankenhandel, zijn kinderen door een (WC?)raampje kreeg aangegeven, waar ook even later Trees door naar buiten klom. Dit is me altijd bijgebleven en ik heb dat moment wel honderdmaal beleefd.
Of Wiel en zijn vrouw nog leven, weet ik niet. Wiel was bevriend met mijn broer Huub.


Ik heb laatst gedroomd over de "pedjes".
Ik ken er 3. De pedjes werden vooral gebruikt door de lagere schoolkinderen.

Smits pedje: liep langs de bakkerij van Smits, ging over de beek en kwam uit op de Opperdonk bij de boerderij van Egbert Geurts. Onderweg kwam je dan langs de appelboomgaard van Sauvageot (Mèges) en daar hebben we heel wat appels gejat vroeger.

Schoesters pedje: liep langs het huis van Jeucken en kwam ergens op de Hombergerweg uit. Onderweg passerde je dan het huis van Sanders en volgens mij ook van Nôlle Sjang.

Pedje 3 (waarvan ik de naam niet meer weet) liep naast het huis van Klompen Dris (drogisterij Lenssen) en kwam via de Konijnskamp uit bij de lagere jongensschool op de Horsterdijk.

zaterdag 28 februari 2009

Mijn sportcarrière


Drie seizoenen heb ik gevoetbald en twee keer kampioen geworden. Twee van de drie, dat kan Johan Cruijff me niet nazeggen. Waarmee ik niet direct wil zeggen dat ik een betere voetballer ben dan JC. Ik werd eerlijk gezegd ook niet kampioen met Ajax of Barcelona, maar toch wel met de jeugd van MPO in Oosterhout en daarvoor met de B jeugd van RKLVV.

Er was weinig anders te doen in Lottum dan voetballen. Na school gingen we meestal kuiten op de Konijnskamp of op het veld van RKLVV. Als tienjarige droomde ik er van om in het Nederlands elftal te spelen en net zo’n ster te worden als Abe Lenstra of Faas Wilkes. Maar ik zal het maar eerlijk toegeven: ik was geen voetbaltalent. Te weinig techniek en te weinig overzicht: teveel mogelijkheden om de bal af te spelen.

Ik zag er professioneel genoeg uit: echte voetbalschoenen, een witte broek en oranje shirt (op maat gemaakt bij Claessen aan de Hoofdstraat), maar Wiel Clevers zei een keer tegen me: “Kooste geej má net zò good speule as ôw pekske d’r oe~tzuut”.

En dat had hij goed gezien. Maar ja, andere sporten dan voetballen waren er toen niet. Toen ik 12 was of zo werd ik lid van RKLVV en speelde bij de B jeugd. Soms werd ik zelfs opgesteld en deed dan altijd 90 minuten lang mijn uiterste best om niemand in de weg te lopen.

We hadden een goed team en konden kampioen worden en daarom was het heel verstandig van de trainer (Theo Verheggen meen ik, zoon van Nol) dat hij mij meestal maar aan de kant liet. Die andere Theo Verheggen (zoon van Piet) en Wim Wilmsen (zoon van Thies) waren de besten denk ik. We speelden tegen alle dorpen in de buurt, en verdomd: we werden kampioen! Rond 1960 moet dat geweest zijn.

Groot feest, de club was trots op ons en we kregen van het bestuur allemaal een glaasje sinas in café De Zwaan van Sef Keiren. Ik had niet meegespeeld in de kampioenswedstrijd, was niet eens reserve, maar mocht wel mee op de foto van het kampioensteam.

Na ons vertrek uit Lottum werd ik in Oosterhout eerst lid van MPO (en werd weer kampioen) en het jaar daarop van TSC, een eerste klasser met een beroemde ex-voetballer als trainer: Kees Rijvers, die later nog coach zou worden van FC Twente, PSV en het Nederlands Elftal. Maar ook die heeft van mij geen ster kunnen maken en toen ik een jaar of 15 was heb ik maar vroegtijdig een punt gezet achter mijn voetbalcarrière

Kapper Gerrit Driessen had al lang daarvoor een andere sportcarrière voor me in gedachte en haalde me over om lid te worden van de judoclub in Horst. Dat leek me wel wat: vechten, iedereen pootje haken. Dus ik klom elke zondagmorgen op de fiets en trapte door weer en wind naar Horst om valbreken te leren en houdgrepen, beenklemmen, arm-, been- en schouderworpen te oefenen. Maar judotalenten had ik ook niet echt en toen een jongen met een blauwe band me een keer in een schouderworp nam en me zo hoog door de lucht slingerde dat ik meters verder neerkwakte en bijna mijn nek brak, had ik er genoeg van en brak mijn judocarrière vroegtijdig af. Verder dan de witte band ben ik nooit gekomen.

Pas toen ik een jaar of 30 was ontdekte ik mijn sport: badminton; weinig overzicht nodig maar je moet snel bewegen en flitsend reageren. Het was te laat om echt goed te worden en competitie te spelen, maar ik kon goed mee en heb er als recreatieve speler veel plezier aan beleefd.

Tegenwoordig speel ik tennis. Ook een sport met een moeilijke techniek, heel anders dan badminton. Te veel dingen waar je tegelijk op moet letten. Je moet er jong mee beginnen zeggen ze, anders wordt het niks. En ik was al bijna 50 toen ik begon, dus ik reken er maar niet te hard op dat ik ooit nog op Wimbledon in actie zal komen.

Mijn pa heeft in zijn jeugd gevoetbald, was ook geen talent, maar werd altijd opgesteld omdat hij hard kon lopen en door zijn snelheid de tegenstanders goed voor de voeten kon lopen. Zoiets is het bij mij met tennis ook. Wat hij in voetbal was, ben ik in tennis: hard werken en lopen op alle ballen. En dan hopen dat de tegenstander de bal een keer uitslaat.

Maar ik heb er wel lol in en speel hier in Oeganda minstens twee keer per week. Wie durft tegen me te spelen a.s. zomer op de Kraayenhof??

Dát ’t zò zekt


In Grubbenvorst staat het klooster van de eerwaarde zusters Ursulinen. Daar werd vroeger uiteraard veel gebeden door de dames want daar hadden ze voor doorgeleerd, maar ook lesgegeven en opgevoed, want ze runden er een school; een MULO voor meisjes. Ik weet niet of het ook een dagschool was, maar in elk geval was er een internaat waar de leerlingen niet alleen taal en rekenen en Frans leerden, maar ook goede manieren en waar ze werden opgeleid tot eerbare, kuise jongedames. En dan moesten het liefst nonnen worden natuurlijk, of anders degelijke katholieke huismoeders.
Dat internaat was in de 20-er, 30-er jaren qua opleidingsniveau wel het hoogst bereikbare in de buurt. Mijn moeder heeft er opgezeten en mijn tante Mie Appeldoorn en later ook mijn oudste zus.

Die nonnen hadden allemaal een artiestennaam aangenomen. Hun echte naam was b.v., ik zeg maar wat, Bertha Jansen, maar in het klooster heetten ze dan Mère Josephine of zoiets. Dat klinkt natuurlijk wel even sexier dan “Moeder Bertha”. Maar waarom Mère/Moeder als je hebt gezworen een kuis leven te zullen leiden?

Een van de zusters heette Mère Angèle en die vroeg een keer met een engelachtige stem aan een groep leerlingen: “Meisjes, regent het buiten?”, waarop een van hen in puur onvervalst Lottums antwoordde: “Dát ’t zò zekt, Mère Angèle.”

Die was nieuw natuurlijk, want zo’n taal was verboden. Er werd netjes Algemeen Beschaafd Nederlands gesproken. Ze waren streng, de Mère’s, en ontzettende kwezels waren het ook. Braaf zijn, veel bidden, geen onreine gedachten en geen smeerlapperij in het klooster. Bloot was natuurlijk ontzettend erg taboe. De meisjes mochten hun eigen lichaam niet eens zien, stel je voor dat ze op wulpse ideeën zouden komen! Als ze ’s zaterdags in bad gingen dan moesten ze een wijde witte soepjurk aan om te voorkomen dat ze hun eigen onderdelen konden zien!

Maar goed dat die fabriek voor frigide vrouwen niet meer bestaat. Het gebouw staat er nog wel maar ik weet niet of het nog een klooster is en of er nog nonnen in wonen.