zondag 30 november 2008

Lottumse woorden: 281 - 290


Wroebel



281 Wiet ver
282 Wiets stok, twijg
283 Wings scheluw, kromgetrokken
284 Wroebel wasbord
285 Wuilus lobbes
286 Wulleboëne tuinbonen
287 Zatvrè~ter iemand die niets lust
288 Zeikkelder gierkelder
289 Zeikschöpper gier-emmer
290 Zekdempel mier


Wiet: (of is het wied?) Ver. Ver weg. Remund is meej te wiet um te fietse. Heeft niets met soft drugs te maken.

Wiets: stok is eigenlijk niet het goede woord, het is zo’n dunne, buigzame twijg waar je mee kunt zwiepen.

Wings: scheluw, kromgetrokken. Een plank kan wings zijn, of een balk.

Wroebel: wasbord. Toen er nog geen machines voor waren werd de was met de hand schoongewroebeld op zo’n zinken, geribbeld wasbord, zie foto.

Wordt ook als muziekinstrument gebruikt. En body builders hebben er een op hun buik.

Wuilus: lobbes, rare snuiter, iemand waar je wel om kunt lachen maar die je niet helemaal serieus neemt.

Wulleboëne: tuinbonen. Van die dikke. Nu vind ik ze lekker, net als spinazie, asperges, spruitjes, prei, maar als kind vond ik dat spul allemaal walgelijk. Kwam ook door de manier van klaarmaken denk ik, alles werd snotgaar gekookt vroeger, ‘t rook niet lekker, 't zag er niet uit en het smaakte nog minder.

Zatvrèter: iemand die niets lust en altijd wat te klagen heeft over het eten.

Zeikkelder: gierkelder.

Zeikschöpper: gier-emmer. Een emmer aan een lange steel waar je de gierkelder mee kon leegscheppen.
Ik kan me van lang geleden nog een verhaal herinneren over een boerenknecht die de zeikkelder aan het leegscheppen was en zijn pakje met boterhammen in de kelder liet vallen. En het er weer uitviste en daarna smakelijk opat.

Heel lang geleden, misschien al 70 jaar, zat de familie Nijssen een keer samen middag te eten toen de knecht van Muijsers binnenkwam en de onvergetelijke zin uitte: “smakelik aete, ik kom de zeikschöpper liëne”. En die parel is sindsdien een klassieker in de familie Nijssen.

Zekdempel: mier. Zeiker of mierezeiker zeggen ze ook wel. Waarom weet ik niet. ’t Zijn toch eigenlijk maar kleine beestjes, daar kan nooit veel zeik uitkomen.
Heeft iemand wel eens een olifant zien zeiken? Ik wel, en dan praat je over zeiken van een hele andere categorie. Dat stroomt en stroomt en houdt niet op en na vijf minuten heb je een rivier van redelijke omvang waar de inboorlingen hun kano's in te water laten en beginnen te vissen.
Wij wonen hier in Oeganda vlak bij de bron van de Nijl en er zijn mensen die beweren dat die voor minstens 50% bestaat uit olifantenzeik. Maar dat lijkt me wat overdreven.

vrijdag 28 november 2008

Lottumse woorden: 271 - 280

271 Vot kont
272 Vreeje verkering hebben
273 Vrek, vrech brutaal
274 Vrommes vrouw
275 Waers dwars, stijfkoppig
276 Wàh
277 Waltje tekkel
278 Wazel, Wazele onzin, onzin vertellen
279 Wek brood
280 Wieks schoensmeer

Vot: kómde geej ’s met die luie vot oet dae stool en help ’s mey aafwasse.

Vreeje: verkering hebben. Wel hetzelfde woord als “vrijen”, maar toch heel wat anders. Een meid en een vreejer vreeje samen, maar dat wil nog niet altijd zeggen dat ze ook vrijen.

Vrek, vrech: Die jónge vaan hee nae~ve die zien zó vrek as de straot.

Vrommes. Letterlijk: vrouwmens. Meervoud: vrouwluuj. Dát vrommes ván hee nae~ve.

Waers: dwars. Dè Piet dèn is zò waers as unne knie~n.

Wàh: hojje wàh! Taege neemes zegge wàh.
Heit wàh geit, zei de Guu~t op een gloeiend hete dag tegen zijn geit die aan een touw in zijn tuin stond. Toen hij er even later weer langs liep lag ze dood op de grond: zonnesteek.

In 1982 verhuisde ik naar Berlijn, minstens 600 kilometer van Lottum vandaan, en verdomd: daar praten ze Lottums! Niet veel; eigenlijk maar heel weinig, maar toch wel minstens één woord: wàh.
Schönes Wetter heute wàh!!

Je moet trouwens vies uitkijken met dat Duits. "Mann, ist es heute schwul", zei ik eens in een gezelschap. Iedereen keek me verschrikt aan. Wist ik veel dat "schwul" "homosexueel" betekent!! "Zwoel" bedoelde ik, maar dat is "schwül", twee puntjes meer maar een wereld van verschil.

Ik schrok zelf een keer toen een kerel over zijn Kreuz begon. Ik dacht dat hij me een oneerbaar voorstel wilde doen, maar nog net voor ik hem een knal gaf kwam ik er achter dat "Kreuz" "rug" is in het Duits.

Rare taal dat Duits. Maar beter terug naar het Lottums.

Waltje: tekkel. Slimme hondjes. Puppy, het waltje bij mijn vriend Ben van Rijswick thuis verjaagde ’s nachts eens een inbreker door zich te verstoppen en zich héél stil te houden. Zó stil dat de inbreker hem niet in de gaten had en over hem viel. En toen eerst eens flink vloekte van de pijn en daarna maakte dat hij weg kwam.
Hoe ze het doen maakt niet uit, het gaat om het resultaat.

Wazel: flauwekul. Waat enne flauwe wazel!

Wazelen: Dae Jan dae kan meej unne flauwekul beejie~n wazelen.

Wek: witte wek, broe~ne wek, tarvo wek, krintewek, klöntjeswek. Bekker, dót meej maar unne groë~te witte wek en twië pekskes broët.

Wieks, schoo~nwieks: Schoenpoets. Schoo~n wiekse: schoenen poetsen. Waren die kleine blikjes niet van het merk Kiwi?

zondag 23 november 2008

Lottumse woorden: 261 - 270

261 Tumelemuutske koprol
262 Tu~ut kip
263 Va vader
264 Vaeme slaan, meppen
265 Verduusseld bewusteloos
266 Verkét vork
267 Verrig klaar
268 Vés net, pas geleden
269 (Vis)gért (vis)hengel
270 Vort voortaan

Tumelemuutske: koprol voor kleine kinderen. Uit welke taal zou dat komen?

Tu~ut: kip. Bij mijn lagere school klasgenoot Henk Philipsen hadden ze thuis kippen en daarom had hij de bijnaam tu~ut.

Va: hoort bij Mo.

Vaemen: as geej neet gauw oetscheit met dát gemisselijk daan kriedde d’r dalik ’n paar gevaemd.

Verduusseld: bewusteloos.

Verkét: vork.

Verrig: klaar. Duits: fertig.

Vés: net nog. Vés loog dát ding dao nog.

(Vis)gért: (vis)hengel. Daar ben ik dit blog in augustus mee begonnen.

Vort: voortaan.


Nog drie keer, dan ben ik bij de 300 woorden en dan zijn ze op. En dan nog een keer een P.S. met woorden die me intussen ingevallen zijn of die me zijn toegestuurd.

En dan is het weer eens tijd voor een paar verhalen uit de 50-er / 60-er jaren.

Lottumse woorden: 251 - 260

J.C. Schellen-Verheyen uit Horst met Toer

251 Tattie vies, plakkerig spul
252 Tae~k tikkertje
253 Telder bord
254 Tes broekzak
255 Tif sperma
256 Toep top
257 Toepe kaartspel
258 Toesse / umtoesse ruilen / omruilen
259 Toer vrouwenhoed
260 Toe~t toeter

Tattie: vies, plakkerig, smerig spul. Ik krieg dè smèrrigen tattie nì oet mien bôks.

Tae~k: wie ‘m was moest tegen een boom (de poet?) staan, ogen dicht, tot honderd tellen en dan proberen de anderen, die zich intussen verstopt hadden, te zoeken en aan te tikken. En de verstoppers probeerden bij de boom te komen zonder afgetikt te worden.

Telder: bord. Ennen telder èrtesoep. Duits: Teller

Tes: broekzak. De hand in de tes. Ook al Duits: Tasche.
Tif: dit is een blog voor alle leeftijden, dus hier zal ik maar geen voorbeelden bij geven.

Toep: betekent gewoon top, maar ik heb het hier bijgezet vanwege “d’n blauwen toep”, onze vriendengroep van de 60-er jaren: Pierre van Dijk, Pierre Custers, Henk Martens, Chène en Leo Vergeldt, Arie Snellen, Noud Verstraaten, Jan Clevers en ik. Onze "toep" kwam van "toepe", denk ik.

Op de Lottum Startpagina staan de web sites van drie vriendengroepen: Krek good, En wek en Knommel. Ik heb wel eens op zo'n site gekeken, dat zijn echte verenigingen met allerlei activiteiten. Dat hadden wij niet, geen tijd; wij hadden maar twee activiteiten die al onze tijd en aandacht opeisten: zuipen en achter de meisjes aan. Maar we waren wel de eerste vriendenclub in Lottum. Denk ik.

Toepe: in d’n Hook: ik hauw d’r twië. Ik goj mey. Ik hauw d’r ovverhin. Puntentelling bijhouden met luciferhoutjes. Veel rondjes mee verloren.
Dat toepen in d'n Hook begon 's zondags al om tien uur; we moesten in die tijd nog naar de Hoogmis en deden net of we gingen maar op het laatste moment sloegen we de alternatieve route naar d'n Hook in. Nol van Dijk was de kastelein in het begin, later werd d'n Hook overgenomen door Joop en Berdien. Die hebben de zaak ook alweer overgedaan meen ik.
"Zoepen, toepen en op de wiever kroepen" is een gevleugelde Limburgse uitdrukking die hier niet onvermeld mag blijven omdat hij, in willekeurige volgorde, perfect onze prioriteiten weergeeft. Dat derde punt vorlopig alleen nog maar in onze dromen en fantasieën, zal ik maar eerlijk toegeven.


(Um)toesse: (om)ruilen. Alweer Duits: (um)tauschen.

Toer: klederdracht hoed waar oudere vrouwen ’s zondags mee naar de kerk gingen (zie schilderij van J.C. Schellen-Verheyen uit Horst. Hangt in het Limburgs Museum. Stevige meid zo te zien). Ik vond het altijd net een slagroomtaart. De enige die ik me in Lottum nog kan herinneren met zo’n ding was de oude vrouw Broekmans van de boerderij aan de Markt.

Toe~t: autoclaxon of de groëte toe~t van Nölkes Funs bij de harmonie.

zondag 16 november 2008

Lottumse woorden: 241 - 250

Afrikaanse Afrikaantjes in onze tuin

241 Stinkers Afrikaantjes
242 Stoebe paardebloemen
243 Stoek, stoekdroad schok, schrikdraad
244 Striekers lucifers
245 Strontse opscheppen
246 Stuute prijzen
247 Stuutje broodje
248 Stuutjes grie~pe oude Lottumse folklore bij bruiloften
249 Tár teer, bitumen
250 Tas kop

Stinkers: dat is wel tamelijk racistisch om Afrikaantjes stinkers te noemen. Maar ze ruiken inderdaad niet lekker; de bloemen bedoel ik.
Onze tuin in Oeganda staat er vol mee, zie foto. Voor het mooi, niet om onder te ploegen zoals in Lottum. Ze zijn veel groter hier in Afrika; maar ja, eigenlijk is alles hier groter dan in Holland. De katten bijvoorbeeld: zo'n leeuw heeft toch heel wat meer bij te zetten dan minetje de poes. En kijk eens naar de olifanten!

Stoebe: paardebloemen. Waarom eigenlijk? Ik heb nog nooit een paard stoebe zien eten. Konijnebloemen zou een betere naam zijn want die zijn er gek op.

Stoek: elektrische schok. Stoekdroad: schrikdraad.

Strontse: opscheppen. Dat zeggen ze in Venlo; ik weet eigenlijk niet zeker of dat ook een Lottums woord is.

Stuute: "Woej get ‘t d’r mey Stien?" "Och, ik kán neet stuute." Niet goed dus.

Stuutjes en stuutjes grie~pe daar hebben we het al over gehad.

Tár: het NL woord “teer”. Ik heb het erbij gezet vanwege Tárrejantje. Die was heel populair bij ons, kinderen, toen rond 1960 in Lottum riolering werd aangelegd. Jantje moest altijd de betonnen buizen teren en hij was altijd zwart van zijn kop tot zijn tenen.

Tas: zal ik ów nog ’n tas koffie ì schudde? Duits: Tasse.
De "n" valt in het Lottums soms weg, b.v. "in" wordt "ì". Maar "zin" blijft "zin". Een Maasbrese dienstkameraad van Pierre Custers had eens ergens geen zin en probeerde dat in het Lottums te zeggen: ik heb d'r gèn zì ì.

Lottumse woorden: 231 - 240

De Lottumse statie (geleend van de website "Station Lottum")


231 Speer (gen) halm, met “gen” er voor: niets
232 Speje spugen, overgeven
233 Spitse verheugen
234 Sproan spreeuw
235 Sprung bron, wel
236 Stale lijken
237 Statie station
238 Stekbère kruisbessen
239 Stekrubbe koolrapen
240 Stevels laarzen

Speer: halm: “'n speer stroëj”. En met “gen” er voor: “Piet is gen speer veranderd.”

Speje: zelfde als “spugen” in NL, maar de betekenis van “overgeven” is Lottums.

Spitsen: ik spits meej al op de kermis.

Sprung: bron, wel. Langs de Maas waren veel sprunge en als jongens dronken we daar vroeger uit als we dorst hadden. Ook uit de Molenbeek trouwens want dat water was kristalhelder. Kan ik nu niet meer aanraden.

Stale: “Geej staalt zuuver op ów mooder.” Maar ook: “Dat staalt d’r nog nì op” als je bv vroeg: “Krieg ik enne neeje fiets veur mien verjördaag?”

De “statie” was in Venlo. Maar ik kan me ook nog de statie in Houthuizen herinneren, het station van Lottum-Grubbenvorst. Er stopten in mijn jeugd al geen passagierstreinen meer; wel vrachttreinen. Meer informatie op de website http://stationsweb.brinkster.net/station.asp?station=grubbenvorstlottum of via de link op de Lottum Startpagina.

Stekbère: lekker op de vlaai.

Stekrubbe: niet lekker op de vlaai. Ook niet op je bord. Rauw vond ik ze wel lekker.

Stevels: Duits woord: Stiefel.

zaterdag 15 november 2008

Lottumse woorden: 221 - 230

De sneejer

221 Slup schoot
222 Smelen biezen, haren
223 Smiespelen fluisteren
224 Snammel los stukje draad
225 Sneejer kleermaker
226 Snel autoped
227 Snellüeper autoped
228 Snuupke snoepje
229 Sókkersteel zuurstok
230 Spajen spitten

Slup: komde geej maar 's beej meej op de slup.

Smelen: een soort biezen (meen ik), maar werd ook gebruikt voor haar: “Geej mót hoeëgnuëdig ‘s nao de kapper met ów lange smelen”.

Smiespelen: fluisteren. Ik dacht altijd dat het een typisch Lottums woord was tot ik het eens door een Rotterdamse hoorde zeggen. En het staat in Van Dale.

Snammel: dat is wel een echt Lottums woord: een losgeraakt stukje draad aan een kledingstuk. “Wach, loat meej dè snammel efkes ván owwe jas aafknippe”.

Sneejer: kleermaker. Wiel Cuijpers (Kuupers Wiel) was sneejer en die heeft mijn communiepakken gemaakt. Eerst werd je opgemeten, dan mocht je een stof uitzoeken en dan ging hij aan het werk; alles met de hand, zittend op een grote tafel (zie foto). Knippen met een grote schaar, dan de stukken eerst met losse steken even vastzetten, voor de zekerheid nog even passen en dan werd alles vastgenaaid.

Vakwerk, maar wat had ik een hekel aan die pakken want die moest ik elke zondag aan. En dat pak mocht niet vies worden, dus: niet voetballen, niet vissen, niet in bomen klimmen. Alleen braaf naar de kerk en braaf binnen ganzenborden of mens-erger-je-niet spelen. Ik haatte zondagen.

Een bieresneejer heb je ook nog. Een klotebaan. Heeft niets met naaien te maken. Of eigenlijk ook wel. Maar dan heel anders. Voor varkens.

Snel, snelluëper: autoped, step. Vervoermiddel voor kleine kinderen.

Snuupke: snoepje. Kregen kinderen als ze boodschappen deden bij de Spar, de VIVO of d’n Edah. Wilde geej ‘n snuupke? En dan kreeg je een zuurtje of een caramel uit zo'n grote glazen pot.

Sókkersteel: zo’n vies, zoet, roze ding, van binnen wit. Kregen we volgens mij alleen als het kermis was. Kaneelstokken waren er ook, die waren lichtbruin. Bestaan die dingen nog?

Spajen: d’n ho~of umspajen. Zwaar werk; slecht voor de rug. Eerst met de “schoop” het bovenste laagje met onkruid afscheppen en in de voor gooien en dan met de sté~kschup spajen.

Lottumse woorden: 211 - 220

211 Schrauwen huilen
212 Schravelen kruipen
213 Schu~pen schooien, bedelen
214 Schuttelke bordje
215 Slam brandstof
216 Slangkómkómmer komkommer
217 Slet vaatdoek
218 Slidderen glijden
219 Slieps stropdas
220 Sluëp kram

Schrauwen: hetzelfde als böken.

Schravelen: moeilijk te vertalen, daar is geen NL woord voor. ’t Betekent moeizaam lopen of kruipen. Babies schravelen bijvoorbeeld, en oude mensen die met een stok lopen.

Schu~pen: bedelen; maar jongens die maar wat rondschuimen schu~pen ook en vrouwen schu~pen als ze in de uitverkoop naar koopjes op zoek zijn.

Schuttelke: bordje. Ik ben vergeten waarom ik dit op de lijst heb gezet. Het is eigenlijk het NL woord "schoteltje".

Slam. Zo noemden we die brandstof in Lottum volgens mij, maar Het Algemeen Limburgs Woordenboek zegt: “sjlamp > kolenslik, goedkope brandstof uit gruis van gewassen kolen” Het zag er uit als zwarte klei en werd bezorgd door Piet vd Berg uit Houthuizen. Bij Martens Sjaak hadden ze een slamhoop toen ze nog in het dorp achter de jongensschool woonden en ze stookten het in het keukenfornuis. Ik kan me niet voorstellen dat dat spul hard gebrand heeft.

Slangkómkómmer: staat hier bij vanwege de slang, want die toevoeging is Lottums. Met komkommers zijn we in Lottum een beetje in de war. Je hebt die lange, voor in de sla, en die kleine, om zuur of zoet/zuur in te maken. Wij noemen ze allebei “komkommer” en als onderscheid zetten we er bij die lange “slang” voor.

In NL heet die lange gewoon “komkommer” en dat kleine zure ding “augurk”.

Slet: vaatdoek. Heeft een heel ander betekenis in het NL; daar zijn sletten het soort meisjes waar de ouders hun zonen altijd tegen waarschuwden, maar die bij de jongens juist het meest in trek waren.

Slidderen: glijden. Als er sneeuw lag dan maakten we altijd een slidderbaan. En dan zagen we hoe die stroeve, zachte poederachtige sneeuw veranderde in spiegelglad, keihard ijs.

Slieps: stropdas. Komt van het Duits: Schlips.

Sluëp: kram. U-vormige spijker twee met spitse uiteinden. Daar werd bijvoorbeeld de pindroad mee vastgenageld aan een weipoal.

zondag 9 november 2008

Lottumse woorden: 202 - 210

202 Schink ham
203 Schoester schoenmaker
204 Scholk schort
205 Schon jawel (ja schon)
206 Schoop platte schop
207 Scho~ow bang
208 Schop open schuur
209 Schóttelslet vaatdoek
210 Schouw schoorsteen


Schink: gekokte schink, gerokte schink en meister Schink, een van de voorgangers van mijn pa.

Schoester: Funs en Jan van Dijk.

Schon: Dát durfde geej neet! Ja schon!

Schoop: platte schop. In NL noemen ze dat een bats, maar dat is in Lottum weer heel wat anders.

Scho~ow: Tante Lies paste een keer op me. Ik was een jaar of drie. Het begon te onweren en ik werd bang. Ze probeerde me op mijn gemak te stellen, maar ik keek haar eens goed aan en zei: ik geluëf geej ziet zelf scho~ow! Dat klopte, dat had ik goed gezien, gaf ze jaren later toe.

Schop: aan één kant open schuur waar de landbouwmachines in werden geparkeerd. Op weg naar school in Venlo fietste ik elke dag langs de panneschop, net op de grens tussen Lottum en Grubbenvorst. Een mooi tuincentrum is het tegenwoordig, maar rond 1960 was het een bouwval.

Schóttelslet: vaatdoekje. Kom ik bij het woord “slet” nog eens op terug.

Schouw: schoorsteen. Is ook een NL woord, maar dan betekent het open haard.

Lottumse woorden: 191 - 201

191 Ram helemaal
192 Rats helemaal
193 Razelen rillen
194 Remmel mannelijk konijn
195 Roetsbaan glijbaan
196 Roetsen glijden
197 Ruiter bosjes gerven, zaagbok?
198 Schans takkenbos
199 Schietmael melde
200 Schievelen
201 Schievelstiën platte steen

De bus zoot ram, rats vo~l.

Razelen ván de kelt.

Remmel: papa konijn

Roetsen, Roetsbaan: glijbaan. Op de verjaardag van pastoor Kerbosch gingen we elk jaar met de hele school naar de speeltuin in Genooi: schommelen, wippen, puëtje bajen, hobbelen op de hobbelende geit, rennen in zo’n ronddraaiende ton en roetsen op de roetsbaan.
Maar eerst moesten we ’s morgens naar het KJV huis om een liedje te zingen voor mijnheer pastoor en daarna kreeg elk kind een knapkook.

Ruiter: behalve iemand die op een paard rijdt, was het nog wat anders, maar ik ben vergeten wat. Een bos gerven bij elkaar gezet? Een zaagbok om stammen of balken op kort te zagen? Wie weet het?

Schans: takkenbos. In het schansengát in Houthuizen werd vroeger het Lottumse afval gedumpt en wij gingen regelmatig in die stinkende rotzooi zoeken of we er nog wat moois konden vinden. ’t Was armoe in de 50-er jaren en wat ze toen weggooiden was dan ook echt helemaal niets meer waard. Toch kan ik me herinneren dat Wiel Clevers eens een klein, verroest speelgoedzaagje vond met een rode handgreep. En het aan mij gaf!! Bedankt Wiel, ik ben het nooit vergeten.

Schietmael: schietmelde in NL. Bijna hetzelfde dus, maar ik vond het vroeger een fascinerende naam omdat ik dacht dat het Lottums was voor “schijtmeel”.

Schievelen: een platte steen, een schievelstiën, zó over het water gooien dat hij een paar keer stuitert.

Zo, we zijn over de 200. Nog een stuk of honderd.

zaterdag 8 november 2008

Lottumse woorden: 181 - 190



Slachten in de 50-er jaren

181 Prazel onzin
182 Prazelen onzin vertellen
183 Preugelen vechten
184 Proa~s leunstoel
185 Pruumkes rozijnen
186 Pruumkes wek rozijnenbrood
187 Pruusen Duitsland, Duitsers
188 Puëtje trekken
189 Puinen kweekgras
190 Pullen jonge kippen


Prazel, prazelen: ongeveer hetzelfde als wazel, wazelen.

Preugelen: vechten, aafsmèren. Duits: prügeln.

Proa~s: dat is nou nog eens een echt uniek Lottums woord. Komt in geen enkele andere taal voor.

Pruumkes en pruumkes wek: daar hebben we het al eens over gehad.

Pruusen: vroeger de vijand, vooral door de oorlogsverhalen van de oudere generatie (en doordat ze ons nooit lieten winnen met voetballen). "D'n beste Pruus haet nog en pè~rd gestoale" zeiden ze vroeger, maar de oorlog is nu 63 jaar voorbij en het is hoog tijd om die Duitslandhaat eens achter ons te laten. Ik mag ze tenminste over het algemeen graag, die Pruusen.

Puëtje trekken: in de vijftiger jaren was het een van de hoogtepunten van het jaar als ze bij de buren, Frans van der Zanden aan de Hombergerweg, een varken gingen slachten. Spannend was dat en wij, de Van der Zanden en Van Gool kinderen mochten dan altijd samen puëtje trekken.
Van Soest van de Broekhuizerweg was de slager. Hij kwam op zijn Berini met een of ander geheimzinnig wapen bij zich, een buisvormig apparaat en daarmee ging hij voor het varken staan, zette het tegen zijn kop en met een knal schoot daar dan een pin uit.

En dan ging het snel: het varken viel spartelend op de grond, Van Soest sprong er als een leeuw op en stak hem een scherp mes in de keel. Het bloed spoot er in een dikke straal uit en werd in een kom opgevangen.

Wat gebeurt me nou?, dacht het varken. Het schreeuwde in doodsangst en probeerde met alle macht weer op te krabbelen. Maar dat kon hij wel vergeten, daar zorgden de puëtjetrekkers wel voor. Om één van de achterpoten was een touw gebonden en doordat wij daar aan trokken had het geen kans om op te staan en zo kon Van Soest hem helemaal leeg tappen.

En als het varken leeg was en definitief verslagen dan werd hij geschoren, op een ladder gebonden, met de kop omlaag tegen een muur aangezet. Van Soest hakte vervolgens de kop in tweeën en sneed de buik van boven tot onder open en dan kon vrouw Van der Zanden beginnen de onderdelen er uit te slopen.

Eigenlijk wel een wreed, bloederig schouwspel voor kleine kinderen, als ik daar nu nog eens aan terugdenk, maar ik geloof niet dat het onze kinderzieltjes beschadigd heeft. Wij vonden het spannend, niet wreed of zielig. “Bij Zandu hebe zu een varuku geslagt” schreef mijn zus Liesbeth in 1956 enthousiast aan tante Lies Nijssen.

Puinen: nog zo’n echt Lottums woord. Dat vervelende akelige gras met wortelstokken die stiekem als slangen onder de grond door sluipen en zich over je hele tuin verspreiden. Geyen of schoeffelen helpt niet veel want er blijven altijd stukjes wortel in de grond zitten die weer opslaan.

Pullen: jonge kippen die nog niet aan de leg zijn.

zaterdag 1 november 2008

Lottumse woorden: 171 - 180

171 Plakken opschieten
172 Plaren klungelen, prutsen
173 Plats rond brood
174 Pletske koekje
175 Poekel rug
176 Poelepetaten parelhoenders
177 Poes boomstronk
178 Poes-erd humus, potgrond
179 Poetje paard
180 Potterskas spaarkas in café D’n Hook

Plakken: ’t plakt good, weej zien al zowàt halverwège. En met dit blog zien we al diek over de helft: tot 300.

Plaren: alles wat een beetje moeizaam gaat: contactlenzen indoen, een draad door het oog van een naald doen: allemaal geplaar.

Plats: rond brood; hebben we het al eens over gehad.

Poekel: rug. Komt van het Duitse woord “Buckel” denk ik, maar daar betekent het “bochel, bult”.

Poelepetaten: zal wel oorspronkelijk Frans zijn: poules patates of zoiets. We hebben er een tijdje een paar in de tuin gehad, voor de eieren. Mooie vogels, maar herriemakers en daarom zijn ze in de pan beland. Lekker vlees.

Poes-erd: humus, potgrond, te vinden in holle bomen. Aan de Houthuizerweg, tussen Coenders en Vosbeek staan links langs de weg een paar holle eiken en daar haalden wij 50 jaar geleden al poes-erd uit.

Poetje: liefkozend woord voor “paard”. Maar dan wel een mooi, sierlijk rijpaardje, geen dikke knol, geen Belgisch trekpaard.

Potterskas: geen Lottums woord, maar misschien wel een typisch Lottums verschijnsel; of in elk geval Limburgs. Café d’n Hook had er een, hij hing achter de bar: een houten kastje met een stuk of twintig vakjes, elk met een sleufje aan de voorkant; 20 spaarpotjes dus eigenlijk. Van de potterskas moest je lid zijn en dan kon je daar elke week een paar kwartjes, dubbeltjes en stuivers instoppen. Eén keer per jaar, met de kermis meen ik, werd die kas opengemaakt en als je dan bv het gigantische bedrag van 50 gulden gespaard had, dan kon je daar rond 1960 nog zo’n 100 glazen bier voor kopen en daar kon je toch al gauw een dag of twee mee vooruit.

Lottumse woorden: 161 - 170

161 Parsvleis huidvlees
162 Pee~er regenworm
163 Petatten aardappels
164 Piepwörsjes ?
165 Piers perzik
166 Pimpy babykrul
167 Pin-droad prikkeldraad
168 Pinkes haarkrullers
169 Pispötjes heggewinde
170 Plak veld


Parsvleis: heel vies spul, fijngemalen afgekeurde varkensonderdelen, hersens en zo, samengebonden in een dikke gelei. Gegeten op de boterham, in plakjes gesneden met wat mosterd er op.

Pee~er: daar visten we vroeger mee op paling en baars. Die beestjes kwamen tamelijk onprettig aan hun einde: eerst een angel door hun lijf en dan spartelend van de pijn het water in. Ik weet niet hoe lang een worm zijn adem in kan houden, ik denk dat de meesten verdronken waren voor er een baars langskwam en aan ze begon te knagen.

Petatten: “de stómste bore hebbe de diekste petatte” zei een keer iemand tegen mijn pa, toen die aardappelen aan het rooien was in de eigen tuin. Mijn pa hield van tuinieren en we hadden altijd volop groenten uit eigen tuin. Toen we op Bonenkampstraat 14 woonden tuinierde hij niet alleen achter het huis, maar ook het stuk grond aan de overkant van de straat, inclusief dat van Coen van de Ven, want die had geen interesse in tuinieren. Tegenwoordig is het openbaar groen, heb ik afgelopen zomer gezien.

Piepwörsjes: kleine worstjes, speciaal voor kinderen meen ik. Geen idee wat er in zat, maar piepwörsjes en kerboe~t waren het eerste wat je na het slachten van een varken op je bord kreeg.

Pimpy: ik ken het woord niet, maar volgens twee van mijn zussen is dat een Lottums woord: zo’n grote krul van voor naar achteren, midden op het hoofd van een baby.

Pinkes: daar liepen de vrouwen vroeger 's zaterdags rustig mee op straat, "met de pinkes in de hoar". Met een hoofddoekje over de pinkes heen; zag er niet erg charmant uit.

Pispötjes: witte bloemen in de vorm van een kelk. Zonder handvat, dus je moet wel wat fantasie hebben om daar een pispot in te zien.

Plak: daar groeide het allemaal: rogge, haver, bieten, mais enz. De “Zwarte Plak” is een bekend boek. Ik heb het niet gelezen, maar ik meen dat het een oorlogsverhaal is dat in de Peel speelt.