zondag 7 september 2008

Lottumse provo's


Midden 60-er jaren kwam in heel West Europa de jeugd in opstand tegen het autoritaire gezag en de kleinburgerlijke, benepen maatschappij. De provo's hielden elk weekend happenings op het Spui in Amsterdam en schilderden dan het standbeeld van het Lieverdje wit.
In Amsterdam, daar gebeurde het allemaal. En in Lottum gebeurde niks. Dat moest maar eens veranderen, vonden wij, en daarom stapten wij op een zaterdagnacht ergens in 1965 met een grote pot witte verf de auto in om ook eens mee actie te voeren.
Wij, de Lottumse provo’s, dat waren (als ik het me goed herinner) Henk Martens, Leo en Jèn Vergeldt, Jan Clevers, Jèr Custers, een dienstkameraad van Jèr uit Meerlo waarvan ik de naam niet meer weet, Noud Verstraaten en ik.

In Lottum viel niets te schilderen, maar in Grubbenvorst stond op het plein een monument, dus daar eerst maar eens naar toe. Een paar streken met de kwast en klaar was kees. Dat ging snel. Maar de verf was nog lang niet op. En wij nog lang niet uitgeprotesteerd. Wat valt er nog meer te schilderen?
In Sevenum stond ook wat, wist iemand, dus hup de auto in en naar Sevenum. Het beeld daar bestond uit een oude vliegtuigpropeller met krom gebogen vleugels en na een paar streken met de kwast was ook Sevenum veroverd.

Nu hadden we echt de smaak te pakken, waar is het volgende monument? We wisten er geen meer. We reden op goed geluk van dorp naar dorp maar vonden niets. Tenslotte kwamen we in Panningen terecht, maar toen we ook daar geen standbeeld vonden om revolutionaire actie op te voeren, leefden we ons maar uit op een Panningse straat en schilderden die vol met vredestekens. Op een witte muur stond ergens met grote zwarte letters “Schoenen Janssen” maar met een paar artistieke verfstreken veranderde Leo Vergeldt dat in “Schenen Jassen”. Geen erg revolutionaire tekst, dat geef ik toe.

En toen was de lol er wel af, het was al een uur of vier en we reden terug naar huis. De revolutie was voorbij voor die dag.

Ik weet niet wat we verwachtten, maar niemand van ons had gerekend op het schandaal dat de volgende ochtend ontstond en de grote koppen in de maandagkranten; zelfs de Volkskrant berichtte er over op de voorpagina. De beelden die we in Grubbenvorst en Sevenum gewit hadden waren namelijk monumenten ter nagedachtenis aan de oorlogsslachtoffers en veel mensen waren diep gekwetst door onze actie.

Ja sorry; dat wisten wij ook niet. Dat was niet de bedoeling. Als we er nou allemaal maar stil over zouden zijn dan zou er niemand achterkomen dat wij het geweest waren.
De politie stond inderdaad voor een raadsel en had waarschijnlijk de daders nooit gevonden als er niet geklikt was. Maar er werd wel gepraat en zo kwam het verhaal van Custers bij In ’t Zand terecht, van In ’t Zand bij Seroo in Grubbenvorst en zo bij de politie. De sterke arm van justitie kwam in actie en we werden allemaal opgepakt door politieagent Valckx.

Allemaal, behalve ik; mij konden ze nog even niet te pakken krijgen want ik zat in die tijd ver weg in Boskoop op school. In het weekend was ik er wel, bij Jonkers aan de Markt, en op een zondag stonden daar twee grote agenten voor de deur. De arrestatie mislukte echter doordat ik via de achtertuin ontsnapte en de bus naar Venlo nam en vandaar de trein naar Boskoop.

Maar geen nood, Valckx kende mijn pa nog en die werd tijdelijk tot hulp-sheriff benoemd met de opdracht me op te sporen en in Grubbenvorst af te leveren.
Op een dinsdagmorgen kwam hij me in Boskoop oppikken en vandaar reden we rechtstreeks naar Grubbenvorst. Pa was weer eens niet erg te spreken over zijn oudste zoon. Gloeiend was hij, de hele rit van minstens drie uur heeft hij geen woord gesproken.

En daar zat ik dan bij Valckx in de huiskamer. Hij had van de andere zeven al precies gehoord wat we gedaan hadden dus ontkennen had geen zin.

Het recht nam zijn loop, we moesten voorkomen in Roermond en werden elk veroordeeld tot een boete van een paar honderd gulden. En dat was het einde van de Lottumse provo-beweging.

Met één grote vraag ben ik sindsdien blijven zitten. We waren met z’n achten; we zijn alle acht aangehouden en ondervraagd, maar het Nederlandse justitiële apparaat besloot om er maar vier te vervolgen, en wel de vier jongsten: Henk Martens, de twee jongens van Vergeldt en mij.
Dat ik erbij was, was op zich wel terecht want het was mijn idee geweest, maar dat wist de politie niet. Ik vond het ook prima dat die andere vier aan justitie ontsnapten maar begrijpen deed ik het niet. Wat was de logica? Waarom niet alle acht? Of als je vier genoeg vindt, waarom dan niet de vier oudsten?
Maar goed, die justitiële dwaling kwam ons wel goed uit, want de andere vier betaalden netjes mee en zo werd de financiële schade gehalveerd.

Van de door ons betaalde boete werden de schoonmaakkosten aan de gemeenten vergoed. De daders zaten nog op school en hadden zelf geen geld en het waren dus de ouders die de portemonnee moesten trekken. En zo werd die arme vader Martens dubbel slachtoffer van onze protestactie, want als kantonnier bij de gemeente Grubbenvorst had hij dat monument schoon moeten maken en nu moest hij daar zelf nog voor betalen ook!

Het leven kan onrechtvaardig zijn.


PS: op 31 januari 2014 kreeg ik van Hans Loonen dit krantenartikeltje:




Geen opmerkingen: