Een winkelparadijs was Lottum in mijn jeugd. Alles kon je er krijgen; of anders wel laten maken. Geen Trefcenter nodig, we gingen hoogstens 4 keer per jaar naar "de Stad", met zo'n groene Zuid-Ooster bus.
Vier kruideniers waren er: de VéGé van Verstraaten aan de Hoofdstraat, de Spar van Custers en de Coöperatie van Dik aan de Horsterdijk en de VIVO van Jonkers aan de Markt.
De bakkers had ik eerder al eens genoemd: Gommans, Smits, Custers en Jonkers, later overgenomen door Sef Keltjens.
Dan had je de slagerij van Groetelaars, de groentewinkel van Hovens, melk werd thuisbezorgd door Wilmsen Ties, vrijdags kwam er een visboer langs de deur, schoenen kocht je bij Van Dijk, je had de electrozaak van Achten, de fietsenwinkel van Janssen, huishoudartikelen kocht je bij Clevis, textiel bij Driessen (en ik meen dat er ook nog een textielwinkel van Claessen was), voor aspirientjes ging je naar drogisterij Lenssen en voor kroe-t (stroop) naar de kroe-tpers van Van Soest.
Als je kroe-t ging halen dan belde je eerst aan bij de boerderij, de oude van Soest liep dan mee naar de kroe-tpers, pakte daar een troeffel van de muur, veegde hem een beetje af aan zijn overall en schepte dan uit een grote bak de kroe-t in je kom. Niet te diep want onderin de bak zat een dikke zwarte laag dode vliegen. De warenkeuring was nog niet zo streng 50 jaar geleden.
Bij vrouw Pelzer in de Bonenkampstraat kochten de kinderen aan het raam snoep en waterijsjes. Die was ook ’s zondags open en een groot gedeelte van mijn zakgeld verdween meestal door dat raam de portemonnee van vrouw Pelzer in. Niet dat ze daar rijk van geworden is, mijn zakgeld was een kwartje of zo in die tijd.
Ergens eind 50-er jaren denk, begon Rien Verstraaten een friteskraam op de markt en een paar jaar later opende hij cafetaria Straatex.
Voor een nieuw pak ging je niet naar C&A maar dat liet je maken door sneejer Cuijpers Wiel aan de Horsterdijk. Die heeft b.v. mijn eerste en plechtige communiepakken gemaakt. Je zocht eerst de stof uit, dan mat hij je op en vervolgens ging hij aan het knippen en naaien, zittend op een grote tafel. Na een paar dagen moest je voor de zekerheid nog eens komen passen en na een week liep je rond in je nieuwe pak.
Meubels liet je maken door timmerman Peeters of Clabbers en een schup of een schoeffel kocht je bij smid Piet Verheggen.
Coen vd Ven verkocht olie en Piet vd Berg kolen, briketten en slam.
Was er wat kapot: geen nood, alles kon je laten repareren. Fietsen en brommers bij Janssen, elektrische apparaten bij Achten, schoenen bij de schoester (Funs van Dijk en zijn zoon Jan), meubels bij Peeters of Clabbers en alles van ijzer bij Piet Verheggen. Die laste het weer aan elkaar en zei dan: “zoeë, dát pikken de musse d’r neet mèr aa-f.”
Ik heb als klein kind heel wat uren in de smederij van Piet Verheggen gestaan. Een fantastisch gezicht, hoe dat stuk ijzer roodgloeiend met een tang uit het vuur werd gepakt en hoe Piet daar dan op het aambeeld met een grote hamer op stond te timmeren terwijl de vonken alle kanten op spatten. Als hij uitgehamerd was dan ging het stuk ijzer sissend en stomend een emmer water in, en klaar was het hoefijzer; of de schoffel.
Je had Peters dameskapsalon en ik ben vergeten wie de herenkapper was, maar ergens in de 50-er jaren werd die zaak overgenomen door kapper Gerrit Driessen. Eerst ergens achteraf bij Claessen in de Hoofdstraat en later aan de Markt in de oude Kapelanie. Een leuke man, daar heb ik veel mee gelachen. Het was een schok toen ik hoorde dat hij verongelukt was.
Hij was het er niet mee eens toen ik midden 60-er jaren in navolging van de Beatles en de Stones mijn haar lang liet groeien: “Geej liekt waal ‘n begie-n, man!”
Hij handelde en sjachelde in van alles en zijn vrouw vond dat maar niks. Eens per jaar kwam er een handelaar op school om vodden en oud ijzer op te kopen en toen de kinderen haar eens vroegen of ze wat had om mee naar school te nemen zei ze snibbig: “Zeg maar dat owwe pap zelf krujer is!”
Vóór mijn tijd moet er een kapper Clemens zijn geweest, de vader van juf Clemens?? Zo’n ouderwetse bloempotkapper, want over hem heb ik eens de zin gehoord: “Oei, dat was mis; dan maar helemaal d’r af.”
Juf Clemens is nog eens uitgebreid onderwerp van gesprek geweest hier in Kampala, Oeganda.
Martha Overdijk uit Friesland, de juf van de Nederlandse school, vroeg me eens waar ik vandaan kwam. Dat is moeilijk te zeggen, zei ik, maar ik ben in elk geval geboren in Lottum. Ik had niet verwacht dat een Friezin Lottum kende, maar ze gilde: “LOTTUM!!!, HET IS NIET WAAR!!!. Dan moet je Maria Clemens kennen.” Het bleek dat haar moeder een vriendin was van juf Clemens en dat de familie Overdijk eens per jaar in Lottum op bezoek kwam. En dat Juf Clemens elke zomer een paar weken kwam logeren in Friesland.
“Over de doden niets dan goeds” is het spreekwoord, maar Martha wist toch niet veel goeds over haar te vertellen. Ze was bang voor haar en weken voor juf Clemens kwam logeren had ze altijd al angstige nachtmerries.
Ik kon haar verzekeren dat Juf Clemens dood was en toevallig kon ik haar een foto geven waar haar graf op staat, want zij ligt begraven naast mijn ouders. Die heeft ze daarop toegestuurd naar haar broers in Bolsward en daar heeft een week lang de vlag uitgehangen, vertelde ze me later.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten