202 Schink ham
203 Schoester schoenmaker
204 Scholk schort
205 Schon jawel (ja schon)
206 Schoop platte schop
207 Scho~ow bang
208 Schop open schuur
209 Schóttelslet vaatdoek
210 Schouw schoorsteen
Schink: gekokte schink, gerokte schink en meister Schink, een van de voorgangers van mijn pa.
Schoester: Funs en Jan van Dijk.
Schon: Dát durfde geej neet! Ja schon!
Schoop: platte schop. In NL noemen ze dat een bats, maar dat is in Lottum weer heel wat anders.
Scho~ow: Tante Lies paste een keer op me. Ik was een jaar of drie. Het begon te onweren en ik werd bang. Ze probeerde me op mijn gemak te stellen, maar ik keek haar eens goed aan en zei: ik geluëf geej ziet zelf scho~ow! Dat klopte, dat had ik goed gezien, gaf ze jaren later toe.
Schop: aan één kant open schuur waar de landbouwmachines in werden geparkeerd. Op weg naar school in Venlo fietste ik elke dag langs de panneschop, net op de grens tussen Lottum en Grubbenvorst. Een mooi tuincentrum is het tegenwoordig, maar rond 1960 was het een bouwval.
Schóttelslet: vaatdoekje. Kom ik bij het woord “slet” nog eens op terug.
Schouw: schoorsteen. Is ook een NL woord, maar dan betekent het open haard.
1 opmerking:
Paul hedde mij vân en flimp gehuurd
Dât is en stukske holt of stek wo ze mit en mes lang dunne stukken afsneeje
en doa deeje ze vroeger de lamp mij aan stoake as ze de kachel aan haje
of ze deeje er de piëp mij aan stoake; efkes boven de lamp halde as die aan woar
ma dât woard hadde misschien al
En fôts, wat ziede geej en fôts, dat woord wâl is gezäg têgen en megje as ze sleg gekliëd ging
of as ze ze neet môste
Ik volg ôwwen blog iedere wêëk ik vind t wol schon
Een reactie posten