Met dank aan Marianne Verstraaten die me de eerste twee doorgaf.
Pulf: NL woord peluw? Zo'n dik, blauw-grijs, met veren gevuld soort dekbed. Maar geen vederlichte donsveertjes, die er tegenwoordig in zitten, want zo'n pulf was loodzwaar. Ze zaten 's zomers in de dekenkist en kwamen er pas uit als het 's winters koud werd. Wij lagen er bovenop, dwz we gebruikten hem als bovenmatras, maar bij Verstraaten lagen ze er onder, volgens Marianne.
Ströp: net zoiets als 'n vè~g, maar dan mannelijk. Het meervoud is strubben, en dat had ik al eerder genoemd en vertaald als: bengels, vervelende jongens.
Ströp, rè~kel, strè~kel, schalevaeger ...... Ik heb wel eens gelezen dat eskimo's 16 verschillende woorden hebben voor sneeuw. Omdat 't er nogal eens wil sneeuwen waar zij wonen. Zouden we daarom in Lottum vier woorden hebben voor bengels? Omdat het er van barst in Lottum?
En dan nog een paar woorden die me zelf te binnen schoten:
Snótziekte: een kippeziekte die in de 50-er jaren voorkwam. Niet de officiële wetenschappelijke naam vermoed ik.
Kalde schóttel: aardappelsalade.
Poe~s: bos. 'n dieke poe~s hoar of 'n poe~s graa~s.
Wè~rd: 't Nederlandse woord "waard" denk ik. Zo noemden ze vroeger 'n wei aan de Maas.
Schókkelen: schudden. Toen ik een jaar of drie was zei ik "schókkelsteel" tegen een "sókkersteel", een zuurstok. Vreemd eigenlijk: in het NL vinden ze hem zuur, in Lottum zoet.
Dan nog een uitspraak van een klant in de VIVO winkel van Gretha Jonkers, van iemand die blijkbaar wel heel erg zeker van zijn zaak was, ik ben vergeten wie: “Dát wieët ik waal zeker, geluëf ik”. Dat is bij de familie Nijssen een standaard uitdrukking geworden.
Op de foto's Gretha en An van de VIVO winkel aan de Markt
Over An moet ik het ook nog een keer hebben. Komt nog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten