Ik weet niet precies wat er aan de hand was, daar werd met de kinderen niet over gepraat, maar rond 1960 kreeg mijn pa een probleem met het bestuur van de Rooms Katholieke Lagere Jongensschool. Met de Borggraaf en de pastoor, meen ik, en die hadden toen samen heel wat in de melk te brokkelen.
Pa zei "bekijken jullie het maar" en nam ontslag en in december 1961, 14 jaar was ik toen, verhuisden we van de Bonenkampstraat in Lottum naar de Willem van Oranjestraat in Oosterhout. Een hele overgang, Oosterhout was een flinke plaats met een bioscoop, V&D en een voetbalclub, TSC, die in de eerste klas speelde. Dat was nog eens wat anders dan zo’n boerendorp. Spannend vond ik het in het begin, maar de lol was er snel af. Ik kon geen leuke vrienden vinden in Oosterhout, de jongens in de buurt vond ik niks aan, ik verveelde me dood in de weekenden en kreeg al gauw een hekel aan die plaats. En vooral aan mijn school daar: het St. Oelbert Gymnasium. Die naam alleen al! Het was het klein seminarie van de orde der Capucijnen, een klooster vol saaie bruine paters en honderden brave jongetjes die ook saaie bruine pater wilden worden: een kloosterleven, zonder bier, vrouwen, feesten, muziek en alles wat het leven leuk maakt.
Daarnaast waren er zo'n 20 "normale" jongens, externe leerlingen, waar ik er één van was, die absoluut geen saaie bruine pater wilden worden, maar die toch elke dag mee moesten doen aan al die flauwekul van bidden en biechten (inderdaad, je leest het goed: elke dag biechten!) en missen en retraites in het klooster.
Nee, dat was geen leven en ik zanikte thuis elke dag of ik van die school af mocht. Ik kreeg daarbij zelfs steun uit onverwachte hoek: van onze pastoor die ook vond dat die kwezelarij niets was voor een gezonde Hollandse jongen.
En toen Jos Jonkers uit Broekhuizenvorst me het idee aan de hand deed om naar de Rijks Middelbare Tuinbouwschool in Boskoop te gaan (“dan is je kostje gekocht”, zei hij) en de daaraan voorafgaande verplichte negen maanden praktijk op hun kwekerij in Broekhuizenvorst te doen, was ik niet meer te houden: vrijheid, weg van die school, weg uit Oosterhout, terug naar Lottum, terug naar mijn vrienden!
Mijn ouders hadden altijd de hoop gekoesterd dat hun oudste zoontje priester zou worden, en toen dat een onhaalbare kaart bleek, dan in elk geval dokter. Maar ik probeerde ze er van te overtuigen dat planten en tuinieren altijd al mijn lust en mijn leven waren geweest. Daar hadden ze nooit eerder wat van gemerkt, ze vertrouwden het niet en stuurden me eerst maar eens naar een beroepskeuze-psycholoog in Breda. Die trapte vol in mijn leugens en bevestigde mijn plantenliefde. Ze gaven aarzelend toe en eind juni 1963, nog net 15 jaar oud, verliet ik het ouderlijke huis en trok in bij de familie Jonkers in Broekhuizenvorst. En in de weekends bij ome Harry en de tantes Gretha en An aan de Markt. Ik was terug in Lottum en het vrolijke leven kon doorgaan.
Erg kortzichtig allemaal natuurlijk, want negen maanden lijken heel wat, maar die zijn zó om. En daarna zou ik naar Boskoop moeten, nóg verder weg van mijn vrienden in Lottum.
Wordt misschien vervolgd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten