Intussen is de lijst, vooral dankzij Jeu Stökers, aangegroeid tot 669 woorden en 45 uitdrukkingen, daarom hier nog maar eens de hele voorraad:
1 Aafsmaere aftuigen
2 Aaftrekke 'n scheet laten
3 Aa~l allemaal
4 Aalzelaeve altijd
5 Aanhisse ophitsen
6 Aechterbóks paardentuig dat over het achterwerk wordt gelegd
7 Aek azijn
8 Aektes salamander
9 Aevel hoe dan ook, sowieso (zie ook evvel)
10 Aling, alik heel (niet gebroken of beschadigd)
11 Amazuur blaasvermogen (van muzikant)
12 Ampersant en passant, tegelijkertijd
13 Arig vreemd, verdacht, raar
14 Aventatie ontspanning
15 Babbeltje snoepje
16 Bag big
17 Baktand kies
18 Bam, bemke boterham, kwart van een boterham
19 Bandele hoepelen
20 Battere op en neer lopen
21 Bats bil
22 Begaaje buffelen, volvreten
23 Begien non, zuster
24 Begoavings stuipen, toeval, vallende ziekte
25 Béie bidden
26 Bè~krat scheldwoord
27 Bels België, Belgisch, Belgisch trekpaard
28 Bergemuuske verstoppertje
29 Betoepe oplichten, belazeren
30 Betske partje van een sinaasappel
31 Bieëstig zeer, erg
32 Bier beer (varkenspappa) (en beer = bier)
33 Biggárts doorgeschuurde billen
34 Bindels elastieken band voor de hoaze (dameskousen)
35 Bleik bleek, gazon waar was op gedroogd werd
36 Blöke, bloake walmen
37 Blutse kneuzen, stoten
38 Bó~ch bed
39 Boebs blut, platzak
40 Boekèl boeman
41 Böke huilen
42 Bóks broek
43 Bokstevast kinderspel
44 Bókes boekweit
45 Bo~m bodem, achterwerk
46 Bóttermelk karnemelk
47 Boute schijten
48 Bouwe/umbouwe (om)ploegen
49 Brag opgeschoten jongere, tiener
50 Brambaere bramen
51 Bratskuup knoeikont
52 Britje opstaande klep van een kar
53 Broensig bruinachtig
54 Buize zuipen
55 Bummik kuus, botte kop, bèr ván unne kel, onbenul
56 (Kár)Burries twee palen aan een kar waar het paard tussen ingespannen wordt
57 Buutje klein teiltje
58 Dabbe met de handen/poten graven
59 Daes paardevlieg
60 Dazele trillen
61 Del ('n) 'n aantal
62 Deem speen van koe
63 Doebdeksel klein persoon
64 Doeën beej dichtbij
65 Doorslaag vergiet
66 Dotsele vergeetachtig zijn
67 Dotseltante vergeetachtig persoon
68 Draeger bagagedrager
69 Drats koffiedik
70 Drei snel
71 Dreig ondiep
72 Drek onkruid
73 Dreksbak afvalemmer
74 Dreksblek blik (van veger en blik)
75 Drie~t modder, vettige zooi
76 Droasbóks enigszins lachwekkend figuur
77 Duchtig flink
78 (neet) Duëge (niet) deugen, (niet) in orde zijn
79 Duk vaak, dikwijls
80 Dumpel deuk
81 Efkes even
82 Ekhaam dwarshout gespannen achter paard
83 Emus, immes iemand
84 Ertsbaere aardbeien
85 Evvel evenwel (zie ook aevel)
86 Falie (nákse) blote kont
87 (unne) Fátse alleenstaand mens zonder relatie, speelkaart die nergens bij past
88 Feep (alde) fluitje van een korenhalm, oude vrouw (niet erg eerbiedig)
89 Fiemel tic, afwijking, hobby
90 Fiespernöle/fiespernöleke knutselen, peuteren, heen en weer bewegen
91 Fimpe met vuur spelen
92 Finaal helemaal
93 Finte kuren, streken
94 Fintwater/vintwater wijwater
95 Flatse zakken voor een examen, ondiep omploegen
96 Flet anjer
97 Flies tas, uier
98 Flimp, flint aanmaakhoutje
99 Floetere opscheppen
100 Foeës loom, lamlendig, vadsig
101 Foepere hupsen, ongedurig bewegen
102 Foetele vals spelen, sjoemelen
103 Fómpe roken
104 Fossiëne aanmaakhout, takkenbos van wilgetenen (3 m lang)
105 Frotte klungelen
106 Frunsele kreuken, rimpelen
107 Gaaie aanstaan, goed bevallen
108 Gaar neet helemaal niet
109 Gans helemaal
110 Garepaap halve gare, libelle
111 Gas (unne) groepje van 8 schoven rechtop gezet, een aantal
112 Gats steegje
113 Gavel hooivork
114 Gedeuns gedoe
115 Geer gierig
116 Gehaffel geklungel
117 Geitepüet schoenen verwisseld
118 Gérepin gierig persoon
119 Gelenkig lenig
120 Gèle verf geelzucht
121 Gelint draadomheining van een wei
122 Gè~lp mals
123 Ge~r graag
124 Gerf, garf bos graan
125 (Vis)ge~rt vishengel
126 Geschieër gereedschap, (paarden)tuig
127 Gevre~t gezicht
128 Gewaere begaan
129 Gèje wieden
130 Ginnik homovarken
131 Godmejaar uitroep van ergernis, allejezus (of zoiets)
132 Graaf sloot, greppel
133 Grei spul
134 Greize mokken
135 Greke sjachrijnen, zaniken
136 Greuzele glimlachen, binnenpret hebben
137 Griezele kiezeltuintje opharken
138 Groeëte kant groep 2 van de kleuterschool
139 Gröts trots
140 Gruts goot
141 Gunne kant overkant
142 Gu~ns ginds, 'n eind weg
143 Haffel handvol
144 Haffele klungelen
145 Hankholt lichtgebogen stammetje om geslacht varken aan op te hangen
146 Hanneke varkensmaag gevuld met restanten: oren, staart, enz
147 Has bijna, haast
148 Hemprok onderhemd met korte mouwtjes
149 Hemelbieësje lieveheersbeestje
150 Hesses/hasses jakkes
151 Hets hitte
152 Hieëp hakbijl
153 Hisse knieholtes
154 Ho~of tuin
155 Hoarepluk oud Lottums gebruik bij bruiloft
156 Hoaze lange dameskousen tot boven de knie
157 Hojje (wah) dag
158 Hómmele onweren, donderen
159 (alle) Hondsgezeike dingen die (te) vaak gebeuren
160 Hortig gehaast
161 Hörtje (eier)rekje
162 Houwe slaan
163 Hovèr, hovèrig hovaardig, verwaand, groots, hoog in de bol
164 Hudsel halster (ook: BH)
165 Huiwage langpotige spin
166 Hummele stamelen, wauwelen
167 Hunsele hinniken
168 Huuët opstaande voorkant van kruiwagen
169 Huukskes hurken
170 Huuske wc
171 Illik bunzing
172 Inkkater eekhoorn
173 Inkketske eekhoorntje
174 Intrint/untrint bijna
175 Jasse slaan
176 Jimmy schoon eerste lage schoenen in de 30-er jaren
177 Joeks lol, plezier
178 Joerts huismus
179 Joetse, op de joets zien op stap zijn
180 Jöke wiebelen, wippen
181 Ju ho, stop
182 Juks jeuk
183 (bìjje)Kaaër (bijen)korf
184 Kaafrot helemaal rot
185 Kaduuk kapot, versleten, zwaar beschadigd
186 Kaere vegen met een bezem
187 Kaffe blaffen, hoesten
188 Kaldeschieter koukleum
189 Kalde schóttel aardappelsalade
190 Kamezöl groot, lomp ding
191 Kampraad tandwiel
192 Kanedas Italiaanse populier
193 Kappes kool
194 Kárkling trekketting voor kar en wagen
195 Kárstelt steun onder burrie en kar
196 Kenne boter karnen
197 Keps leeg, op (keps gezoape)
198 Kel man
199 Kelderverke pissebed
200 Kerboet balkenbrij
201 Kerdieze smullen, schransen
202 Kettere hard rennen
203 Ketterschoon gymschoenen
204 Kiebig guitig
205 Kiëbus hoofd
206 Kieps pet
207 Kierke big
208 Kietelstieën afgeronde kiezelsteen
209 Klats / kletske hoeveelheid
210 Klatse, klaatse slaan
211 Kleek / kleke spuug, rochel / spugen
212 Klef talud, helling
213 Kleine kant groep 1, kleuterschool
214 Klender kleiner
215 Klets (de) griep, verkoudheid. de klets weg krie~ge: ziek worden
216 Kleuch / kluchtig lol / lollig
217 Klieëd / kledje jurk / jurkje
218 Klómpenägelkes kleine stalen spijkertjes
219 Klots, Klötskes gekloofd brandhout
220 Kluntjeswek suikerbrood
221 Knabbe handgrepen van de zeis
222 Knam, knats helemaal
223 Knapbus van vlierhout gemaakte proppenschieter
224 Knapkook koek
225 Kneie kneden
226 Knets slijk, natte sneeuw
227 Kneuzele knoeien
228 Kniens dwars, tegendraads
229 Knienswrang stelsel van konijnengangen
230 Knoaje mopperen
231 Knoak bot, onverschillig persoon
232 Knóddele knoeien
233 Knoep(ert) bult, knop, groot ding
234 Knoers kraakbeen
235 Knoets-oer hampeleman
236 Knoevele knuffelen
237 Knómmel, knammel slechte kwaliteit, rotzooi
238 Knozel soort mug
239 Knure hard werken
240 Knutse, bv geknutst ei deuken, ei met gedeukte schil
241 Koaje kaantjes
242 Kodde korstjes in de ogen
243 Koekoeksspeej hars
244 Koes varken
245 Koetele ruilen
246 Kök gazeuse
247 Köke boeren
248 Komkommer augurk
249 Kompeneej gezelschap
250 Kóntepepeer toiletpapier
251 Koppien hoofdpijn
252 Krab sleuf, spleet (háj ik ok ma zonne krab)
253 Krangs, unne krangse dwars, dwarsligger
254 Krangs um binnenste buiten
255 Kratse krabben, jeuken
256 Krebbele krassen op papier
257 Krek (good) net (goed)
258 Kriemel(e) jeuk(en), kriebel(en)
259 Kroaze hard rijden, scheuren, hard werken
260 Kroche hoesten
261 Kroet stroop
262 Kroetpárs stroopfabriek van Van Soest
263 Kroetwis bloembos gemaakt van kruiden en granen en vruchten (cultuurgebruik)
264 Kroednaegel seringen
265 Kroeëte rode bieten
266 Krötje klein kindje, kleine mens (culot)
267 Krujer schooier
268 Kruuske gekruiste vingers bij tikkertje
269 Kui hok
270 Kuite voetballen op één goal
271 Kummelijk kwetsbaar, zeikerig precies
272 Kuulkedrolle knikkeren
273 Kuume kreunen, hijgen, persen, hard werken
274 Kuus breed geschouderd, athletisch gebouwd type
275 Kwagge/kwieme jonge vogels, verwaande meisjes
276 Kwake schreeuwen
277 Kwakel denneappel
278 Kwazel/kwazele flauwekul, onzin/onzin vertellen
279 Kwekvors kikker
280 Kwellik nauwelijks, net, pas
281 Kwikband riem onder paardenbuik tegen het opkiepen van de kar
282 Kwojje slechte
283 Laeze uitsorteren van zaden, bv mais, bonen
284 Leis lange teugels (voor aangespannen paard)
285 Leknaas iemand die niks lust
286 Lier ladder
287 Lichtig meestal
288 Ligreem riem over het paardenzadel waarin de karburries rusten
289 Litsen bretels
290 Löbbes goeiige sul
291 Loeëk uien
292 Loemele vodden
293 Loeëzie horloge
294 Loeriezer bril
295 Maelkorf vlaamse gaai
296 Mangelwortel voederbiet
297 Manskel, mansluuj man, mannen
298 Meeshoak riek met haaks opstaande tanden
299 Megje meisje
300 Meid verloofde
301 Meizoentje madeliefje
302 Mej soms, ook: berkenboom, berkentak
303 Melder merel
304 Middáág 12 uur 's middags
305 Míddaag namiddag
306 Miechele smullen
307 Miemer aalbes
308 Mieske katje, poesje
309 Miet stromijt
310 Miezele motregenen
311 Mins (miene) echtgenoot (mijn)
312 Mispel wesp
313 Mo moeder
314 Moa~ uitroep van verbazing
315 Moal koe die voor het eerst gekalfd heeft
316 Moeëk geheime bergplaats
317 Moeke slijmen, loven, prijzen, stimuleren
318 Moelbaere bosbessen
319 Moele praatjes maken, schelden
320 Moelemaeker praatjesmaker
321 Moer waterketel
322 Moet, moetworm mol
323 Moets, muutske korstje, kontje van de wek
324 Moetse dutje doen
325 Mök, mökske kalf, jonge koe die nog niet gekalfd heeft
326 Moor vrouwelijk konijn
327 Möp kooswoordje voor jonge meisjes, ook: flapdrol
328 Möppig duur, heet
329 Mós kool
330 Muuskes biceps
331 Naeve naast
332 Nagel spijker
333 Náks naakt
334 Nemus niemand
335 Netse plagen
336 Noavenant naar verhouding, relatief
337 Neuke etteren, klieren, vervelend doen
338 Nieje sterke ontkenning
339 Nöle zanikken
340 Nondejuuke vlinderstrikje
341 Nuëj ongraag
342 Nuëje uitnodigen
343 Nuëtelik snel op de teentjes getrapt
344 Nut, nutte, nutterik, nutzak slecht, smerig, kwaad, gevaarlijk, slechterik
345 Nuzzik schouderdoek voor vrouwen
346 Oelig klein
347 Oeligerd klein wezen
348 Oers rood-bruine, ijzerhoudende grond, ijzererts
349 Oetdoon rooien, uitmesten
350 Oetschoebe de les lezen, uitschelden
351 Òlienutje pinda
352 Onaeve onaardig
353 Onbenirlijk onbarmhartig, ontiegelijk
354 Ophöffe optillen
355 Opstoeke iemand aanzetten tot iets
356 Ozel(e) kou (lijden)
357 Ozelzak scharminkel (van Jan Breukers)
358 Paek laurierdrop
359 Pannestaart kikkervisje
360 Pársvleis huidvlees
361 Peg houten spie, naam van de Gekke Moandaagvereniging
362 Pee~er regenworm
363 Peezerik omhulsel van varkenspenis (gebruikt om gereedschap in te vetten)
364 Pei~ts paardenzweepje
365 Penanty strafschop
366 Perdsgeschier paardentuig
367 Petatte aardappels
368 Pi~n, gérepi~n gierig persoon
369 Piepwörsjes kleine worstjes
370 Piers perzik
371 Pimpklökske kleinste luidklokje
372 Pimpy babykrul
373 Pindroad, pundroad prikkeldraad
374 Pinkele spel met hout 20cm lang, diam 3 - 4 cm
375 Pinkes haarkrullers
376 Pips bleek
377 Pitsers dennenaalden
378 Pispötjes bloemen van hagewinde
379 Plak veld
380 Plakke opschieten
381 Plare klungelen
382 Plats rond brood
383 Pleksel lijm
384 Pletske koekje
385 Ploens flinke scheut vloeistof
386 Pluut, Pluutje mes, mesje
387 Poekel rug
388 Poelepetate parelhoenders
389 Poem (dieke) dikke vrouw of meisje
390 Poerikke wroeten
391 Poes boomstronk
392 Poesaerd humus, potgrond uit boomstronk
393 Poe~s bos (haar, gras)
394 Poesiezer zware stootbeitel, ijzeren paal met uiteinde als van een bijl
395 Poet buit
396 Poetje paardje
397 Pöliezer grote steekpen
398 Porte druk bezig zijn maar niets presteren
399 Potterskas spaarkas in café
400 Prazel onzin
401 Prazele onzin vertellen
402 Preugele vechten
403 Proas luie stoel, leunstoel
404 Proem pruim, plotselinge hoeveelheid, bv proem gas
405 Próngeluk per abuis, niet opzettelijk
406 Pruumkes rozijnen
407 Pruumkeswek rozijnenbrood
408 Pruuse Duitsland, Duitsers
409 Puëtje trekke varken dat geslacht wordt pootje haken
410 Pulf beddek gevuld met veren of korenkaf
411 Puine kweekgras
412 Pulle jonge kippen, jonge meisjes
413 Pullike peuteren
414 Pungel draagzak voor kleding, kruislings samengebonden laken
415 Pupse korstjes in de ogen
416 Qualme walmen
417 Raadgek (gek as 'n kárraad) knettergek
418 Ram helemaal
419 Rats helemaal
420 Razele rillen
421 Remmel mannelijk konijn, kwajongen
422 Richtig echt, juist
423 Roakeliezer/rökeliezer pook
424 Roaf, röfke wondkorst
425 Roas plag gras
426 Roetsbaan glijbaan
427 Roetse glijden
428 Rosdook onder kar hangend draagdoek
429 Rulse stoeien
430 Ruiter driepoot om hooi op te laten drogen
431 Ruzele ruien
432 Sanikbóks zeurpiet
433 Schalevaeger schavuit, deugniet
434 Schans takkenbos
435 Schárkukske nakomertje
436 Schárre scharrelen
437 Schei / brilleschei (brille)étui
438 Scheuteling halfwas
439 Schietmael melde
440 Schievele platte steen over het water laten stuiteren
441 Schievelstieën platte steen
442 Schink ham
443 Schóbbe ongegeneerd krabben
444 Schóddere schuifelen
445 Schóddervot iemand die ongemakkelijk schuifelt
446 Schoeks niet recht, niet haaks
447 Schoester schoenmaker
448 Schókkele schudden
449 Scholk schort
450 Schon (ja schon) jawel
451 Schoop platte schop
452 Schoor onweersbui
453 Schoow bang
454 Schop open schuur
455 Schörge kruien, met 'n kruiwagen rijden
456 Schóttelslet vaatdoek
457 Schouw schoorsteen
458 Schrauwe huilen
459 Schravele onhandig voortbewegen
460 Schriëpel (schriëper) dun, mager, schamel
461 Schroam (meervoud: schröm) kras, schram
462 Schroebe schrobben
463 Schroebgat afvoergat in de buitenmuur
464 Schroet kalkoen, arrogante meid
465 Schroevele op en neer schuiven, bv op fietszadel
466 Schröm geld
467 Schupe struinen, schooien, bedelen
468 Schurden (dors)vloer in de schuur
469 Schuttelke bordje
470 Schuumke trekke schuim van laurierdrop opzuigen
471 Schuvere rillen
472 Serdel gewas: Serradelle: koeienvoer en groenbemesting
473 Slam steenkoolslib
474 Slangkómkómmer komkommer
475 Slet doek, lap
476 Sletje verband
477 Sliddere glijden
478 Slieëj tand droog aanvoelende tanden
479 Slieps stropdas
480 Slieëne sleedoorn
481 Slieëj tand droog aanvoelende tanden
482 Sluëp kram
483 Slup schoot
484 Smaer slaag
485 Smekke smakken onder het eten
486 Smele gras op heideveld, haren
487 Smelentós graspol van smelen
488 Smik zweep
489 Smoezele motregenen
490 Snammel stukje draad, lap, flard, touw
491 Sneejer kleermaker
492 Snel autoped, step
493 Snelluëper autoped, step
494 Snierke roken
495 Snubbike snuffelen, zoeken, scharrelen
496 Snutte pakken, grijpen
497 Snuupke snoepje
498 Sókkersteel zuurstok
499 Spaje spitten
500 Speer (gen) halm, spriet, spier, haar. Gen speer: niets
501 Spegele afgunst uitlokken
502 Speje spugen, overgeven
503 Sperjes asperges
504 Spienze loeren
505 Spinnejaeger ragebol
506 Spitse (zich) zich verheugen
507 Spoes, spoeskop wilde, onverzorgde haardracht, krullen, krullenkop, kroeskop
508 Spooje (zich) (zich) haasten, opschieten
509 Spörry gewas: koeienvoer en groenbemesting
510 Spörrymök scheldwoord
511 Sproan spreeuw
512 Sprung bron, wel
513 Staats geweldig (staats geammeseerd)
514 Staekschup schop (om mee te spitten)
515 Stale op lijken op
516 Stalriëpel stalpaal om vee aan vast te binden
517 Stanketsel schutting van spijlen
518 Stártepötje steelpannetje
519 Stártpenke steelpannetje
520 Statie station
521 Stechele redetwisten, ruziën
522 Stekbaere kruisbessen
523 Stekrubbe koolrapen
524 Sterreflikker sterretjes (kindervuurwerk)
525 Stevels laarzen
526 Stieb stut
527 Stinkers afrikaantjes (tagetes)
528 Stoebe paardebloemen
529 Stoek elektrische schok
530 Stoekdroad schrikdraad
531 Stoep, stuupke trottoir, stoep
532 Stoeëtschup schop met rechthoekig blad om wortels door te steken
533 Stoeks scheef
534 (de) Stort bijkeuken met 'n afvoergat in de buitenmuur
535 Straevele redetwisten, ruziën
536 Strang strak
537 Strank touw aan bit om vee te leiden
538 Strekel deugniet, wetplank voor zeis
539 Striekers lucifers
540 Strietse jatten
541 Strik stropdas. Ook strop om wild te vangen
542 Stroekekster scheldwoord
543 Stróntse opscheppen
544 Ströb/Strubbe bengels, vervelende jongens
545 Stücker stucadoor
546 Stuute prijzen, loven
547 Stuutje broodje
548 Taek tikkertje
549 Tár teer, bitumen
550 Tas (koffie) kop (koffie)
551 Taterechtig opstandig, opspelend, sjachrijnig
552 Tattie vies spul
553 Telder bord
554 Tes broekzak
555 Tesnuzzik zakdoek
556 Teur pin waaraan koe of geit vast zit
557 Tiel rij met hoopjes mest: 'n tiel mees.
558 Tif sperma
559 Tijne wilgetenen
560 Tisnaas leknaas
561 Tod lap
562 Toddekel voddenman
563 Toddezak niet netjes gekleed persoon
564 Toe dicht
565 Toe~n onverharde weg (Krómmen toe~n)
566 Toep top, punt, schoenneus
567 Toepe kaartspel
568 Tómp stuk, hoek, uiteinde
569 Tóntele met vuur spelen
570 Toe~mel troep, rotzooi, geplaar, niet gemakkelijk
571 Toer traditionele vrouwenhoofdbedekking (klederdracht)
572 Toet blaasinstrument, toeter, claxon
573 Toesse/umtoesse ruilen /omruilen
574 Tosse om de oren slaan, vuurtje stoken
575 Toter vies spul
576 Trek lade, tocht (op d'n trek = in de tocht)
577 Trekke tochten
578 Tricot, triek trui
579 Triezele rillen, trillen, stuiteren, ronddraaien met twee
580 Tu~ut kip
581 Tumelemuutske koprol
582 Uëj verlegen, bleu, tam
583 Umtrekke omkleden
584 Va vader
585 Vaaj vouw, rimpel
586 Vaaje toevouwen
587 Vaeg meisje of vrouw die niet met zich laat sollen
588 Vaeme slaan, meppen
589 Vas alvast
590 Velling velg
591Vent gecastreerde ezel (zoals ruin bij paarden)
592 Veraevevöls onverschillig
593 Verduusseld bewusteloos
594 Verfroemeld gekreukt
595 Verkámmezöle verprutsen
596 Verkèt vork
597 Verkeskiëbus varkenskop
598 Verkeskiek starende blik
599 Verkienze dementeren
600 Veknoeveld gekreukt
601 Verroepzakke verpesten, moedwillig vernielen
602 Verrig klaar
603 Versiel aanmaakhout
604 Verteure verplaatsten van pin waar koe of geit aan vast zit
605 Vès net, pas geleden, alvast
606 Vesseldaag doordeweekse dag?
607 Vet (aan) bijzonder op elkaar gesteld, verliefd
608 Viezele knoeien
609 Ville kwellen, martelen, pijn doen
610 Vimpe / fimpe met vuur spelen
611 Vlimme stekelige kaf van gerst en rogge
612 't Voare buurt in Lottum, poort, doorgang (voare = tolpoort)
613 Voargát opening in 't gelint, inrit van een wei = voare
614 Voeël lui
615 Voelike luieren
616 Vóórschóttel voerschotel, schep
617 Vort voortaan
618 Vot kont
619 Vottetes kontzak
620 Vreeje verkering hebben
621 Vreejer vrijer
622 Vrek, vrech brutaal
623 Vreklap brutaal iemand
624 Vreute wroeten
625 Vrommes, vrouwluuj vrouw, vrouwen
626 Waerd waard, wei aan de Maas
627 (zich) Waere zich verdedigen, oppassen, voorzichtig zijn
628 Waers dwars, stijfkoppig
629 Waersholt dwarshout waar geslacht varken aan opgehangen wordt
630 Wage wagen, auto
631 Wah hè
632 Waltje tekkel
633 Want handschoen (ook met vingers)
634 Wap (van de) wijs (van de)
635 Wappere slenteren
636 Watse slaan, um de oere watse
637 Wazel onzin
638 Wazele onzin vertellen
639 Wek brood
640 Wieks schoensmeer
641 Wieë pijn
642 Wies tot
643 Wiet ver, ook: tarwe
644 Wiets stok, twijg, ook: mop
645 Wings scheluw
646 Wroebel wasbord
647 Wuilus lobbes
648 Wulleboeëne tuinbonen
649 Zaal zadel
650 Zátvraeter leknaas, iemand die altijd klaagt over het eten
651 Zauwel koffiedik
652 Zauwe maken van een (strooien) bijenkorf
653 Zeeg tam, mak, zachtmoedig
654 Zeech kortstelige zeis, zicht
655 Zeechtewerf steel met handgreep van zicht
656 Zeiker mier
657 Zeikkelder gierkelder
658 Zeikschöpper gier-emmer
659 Zeissesnaoj steel van zeis
660 Zekdempel mier
661 Zeumere aren rapen na het maaien
662 Zoebele sabbelen, duimzuigen
663 Zumpe zeuren, huilen
664 Zuutjes zachtjes, langzaam
665 Zwaegel, zwaegelstökskes lucifers
666 Zwaegele opscheppen (Rutten Hand)
667 Zweel eelt
668 Zwelf zwaluw
669 Zwens slaag, rammel
En hier de uitdrukkingen: