zaterdag 16 mei 2009

Uitgeroetst

Ik heb nu zo'n 9 maanden aan Roets in Lottum geschreven, 66 bijdragen meen ik, en ik ben er wel zo’n beetje doorheen. Het wordt tijd om eens wat anders te bedenken, ik ben dan wel bijna 62, maar toch nog niet oud genoeg om alleen nog maar met het verleden bezig te zijn. Het was een leuke hobby om de zaterdag- en zondagmorgens mee te vullen, als vrouw en dochter nog sliepen, en ik heb via dit blog contact gekregen met veel uit het oog verloren oude en ook met een paar in het oog gevonden nieuwe bekenden.
Hans Loonen bijvoorbeeld, via dit blog hebben we, met hulp van onze secretaresse Rosette Asiimwe en Father Joseph in Nyondo Oeganda het graf opgespoord van pater Jan, zijn in 1980 overleden heeroom.

Ik hoorde soms dat mijn geschrijf met belangstelling gevolgd werd in Lottum. Aan de reacties was dat eigenlijk niet echt te merken. Henk Hendrix heeft destijds als eerste gereageerd om de reputatie van Nulle Sjang en zijn vrouw An c.q. Grit te herstellen. Hij heeft me ook een serie kluchtige Lottumse harmonieverhalen gestuurd waar ik erg om heb moeten lachen. Hier een voorbeeld:

Thei Peeters (Duur)
Na de oorlog hadden we last van de coloradokever, de larven vraten het loof van de aardappelen. Wiel Brouwers en zijn broers hadden een motorspuit waarmee ze ook voor anderen spuitwerk deden. Duur had al ’n paar keer gevraagd om te komen spuiten maar dat werd steeds uitgesteld. Tot hij weer ’n keer opbelde “komen jullie nog de aardappelen spuiten tegen de coloradokever? Anders moet ik ze bijvoeren, ze gaan onderhand kapot van de honger.”

Hij had door de boerenbond de grond laten onderzoeken van een stuk land waar niets wilde groeien. De uitslag was dat hij een ongehoorde hoeveelheid kalk moest strooien. Zei Duur: “Ik denk dat ik Seuren Piet de plak maar laat stucadoren.”



Ik heb er nog over gedacht om die verhalen hier te plaatsen, en van Henk mocht het, maar hij kan die beter op de site van de harmonie zetten vind ik. Of zelf een blog beginnen.

Verder heb ik reacties gekregen van Hans Smits, Bart Seuren, Ger Peters, Blommetje (wie zou dat zijn?), Wiel Teeuwen uit Melderslo, Ger Donners, Jan Muijsers. En Marianne Verstraaten natuurlijk. Een paar van haar eigen herinneringen heb ik hier geplaatst, waarbij ik de wat minder prettige ervaringen met sommige dorpsgenoten er maar uit gecensureerd heb.

Mondelinge reacties en suggesties heb ik gekregen van Mia Clevers, Fried Keltjens, mijn zus Mieke en broer Jeroen.

Roets in Lottum blijft in de lucht. Als iemand wil reageren dan kan dat nog, en als me nog wat invalt over vroeger dat absoluut voor de historie bewaard moet blijven dan ga ik het hier nog opschrijven. Maar ik ga me nu in de eerste plaats bezig houden met mijn nieuwe blogs, één voor mijn buitenlandse ervaringen en avonturen en één waar ik mijn ei kwijt kan over algemene, actuele gebeurtenissen. Alle mooie namen die ik bedacht bleken al te bestaan dus ik moest wat nieuws verzinnen.

Het is geworden: "De Vliegende Limburger" voor het buitenland en "De Comfort Zone" voor de rest van de wereld. Die eerste naam spreekt voor zichzelf; de tweede heeft geen betekenis, ik vond het alleen goed klinken.

Alle lezers van Roets in Lottum bedankt voor de belangstelling en welkom bij de nieuwe blogs. En ook welkom op Veerweg 17 in Brokeze, waar ik van 20 juni tot 9 augustus mijn zomerverlof ga doorbrengen.

zondag 10 mei 2009

Opbiechten

Ik ben over het algemeen eigenlijk wel een eerlijk mens, al zeg ik het zelf. Ik steel niet en belazer niemand. Als ik wat vind probeer ik de verliezer op te sporen, als een cassière zich in mijn voordeel vergist dan zeg ik het eerlijk. Ik knoei nooit met declaraties. Ik eigen me nooit toe wat mij niet toebehoort.
O.K., behalve misschien in mijn studententijd in Tilburg, begin 70-er jaren, toen ik wel eens een krat pils achteroverdrukte in de Famila supermarkt. Maar daar had ik een goede reden voor, vond ik toen zelf: de Famila manager vertelde in een krante-interview dat 19% van hun omzet gestolen werd. Maar dat was geen probleem: hij zette gewoon 19% boven op de prijzen om het verlies te compenseren. Dat wilde dus zeggen dat de eerlijke klanten betaalden voor de dieven. Mijn vertaling van die mededeling was dat dat mij recht gaf op 19% gratis boodschappen, pakweg een tientje per 50 gulden, en ik smokkelde daarom regelmatig een kratje pils onderop het winkelwagentje langs de kassa’s naar buiten.

Dat zou ik nu niet meer doen, maar ik heb daar toch nooit gewetenswroeging over gehad.
Maar wel over het volgende, en het wordt nu eindelijk eens tijd om mijn misdaad op te biechten. Het was rond 1955 denk ik, een jaar of acht was ik toen en ik speelde met Harrie de Boer en zijn jongere broertjes in hun schuur. We klommen over de pakken stro, maakten er gangen in en hutten van en verstopten ons er in. Toen we moe waren en even uitrustten van het spelen lieten ze me een magneet zien, zo’n u-vormig ding uit een tractordynamo. Zo iets moois en interessants had ik nog nooit gezien: spijkers en schroefjes bleven er aan vastplakken en kon je er mee optillen. Ik was gefascineerd door dat natuurwonder. Wat wilde ik graag zo’n ding hebben.
Geen schijn van kans dat ik die van mijn ouders cadeau zou krijgen. En bij de Boer hadden ze er zat van. En die jongens schenen er nauwelijks in geïnteresseerd te zijn. Dat was niet eerlijk.

Je voelt het al aankomen: toen er even niemand keek stopte ik een magneet in de zak van mijn overall en nam hem mee naar huis!!!!

Dat is nu meer dan een halve eeuw geleden en ik heb me er altijd voor geschaamd. Stelen van je vrienden, dat is wel zo ongeveer het misselijkste wat iemand kan doen.

OK, ik heb mijn misdaad nu in het openbaar opgebiecht. Als iemand van de Boer dit leest dan moet hij maar eens contact opnemen en dan gaan we eens kijken hoe ik het allemaal weer goed kan maken.

vrijdag 1 mei 2009

Retour Oosterhout

Ik weet niet precies wat er aan de hand was, daar werd met de kinderen niet over gepraat, maar rond 1960 kreeg mijn pa een probleem met het bestuur van de Rooms Katholieke Lagere Jongensschool. Met de Borggraaf en de pastoor, meen ik, en die hadden toen samen heel wat in de melk te brokkelen.

Pa zei "bekijken jullie het maar" en nam ontslag en in december 1961, 14 jaar was ik toen, verhuisden we van de Bonenkampstraat in Lottum naar de Willem van Oranjestraat in Oosterhout. Een hele overgang, Oosterhout was een flinke plaats met een bioscoop, V&D en een voetbalclub, TSC, die in de eerste klas speelde. Dat was nog eens wat anders dan zo’n boerendorp. Spannend vond ik het in het begin, maar de lol was er snel af. Ik kon geen leuke vrienden vinden in Oosterhout, de jongens in de buurt vond ik niks aan, ik verveelde me dood in de weekenden en kreeg al gauw een hekel aan die plaats. En vooral aan mijn school daar: het St. Oelbert Gymnasium. Die naam alleen al! Het was het klein seminarie van de orde der Capucijnen, een klooster vol saaie bruine paters en honderden brave jongetjes die ook saaie bruine pater wilden worden: een kloosterleven, zonder bier, vrouwen, feesten, muziek en alles wat het leven leuk maakt.
Daarnaast waren er zo'n 20 "normale" jongens, externe leerlingen, waar ik er één van was, die absoluut geen saaie bruine pater wilden worden, maar die toch elke dag mee moesten doen aan al die flauwekul van bidden en biechten (inderdaad, je leest het goed: elke dag biechten!) en missen en retraites in het klooster.

Nee, dat was geen leven en ik zanikte thuis elke dag of ik van die school af mocht. Ik kreeg daarbij zelfs steun uit onverwachte hoek: van onze pastoor die ook vond dat die kwezelarij niets was voor een gezonde Hollandse jongen.
En toen Jos Jonkers uit Broekhuizenvorst me het idee aan de hand deed om naar de Rijks Middelbare Tuinbouwschool in Boskoop te gaan (“dan is je kostje gekocht”, zei hij) en de daaraan voorafgaande verplichte negen maanden praktijk op hun kwekerij in Broekhuizenvorst te doen, was ik niet meer te houden: vrijheid, weg van die school, weg uit Oosterhout, terug naar Lottum, terug naar mijn vrienden!

Mijn ouders hadden altijd de hoop gekoesterd dat hun oudste zoontje priester zou worden, en toen dat een onhaalbare kaart bleek, dan in elk geval dokter. Maar ik probeerde ze er van te overtuigen dat planten en tuinieren altijd al mijn lust en mijn leven waren geweest. Daar hadden ze nooit eerder wat van gemerkt, ze vertrouwden het niet en stuurden me eerst maar eens naar een beroepskeuze-psycholoog in Breda. Die trapte vol in mijn leugens en bevestigde mijn plantenliefde. Ze gaven aarzelend toe en eind juni 1963, nog net 15 jaar oud, verliet ik het ouderlijke huis en trok in bij de familie Jonkers in Broekhuizenvorst. En in de weekends bij ome Harry en de tantes Gretha en An aan de Markt. Ik was terug in Lottum en het vrolijke leven kon doorgaan.

Erg kortzichtig allemaal natuurlijk, want negen maanden lijken heel wat, maar die zijn zó om. En daarna zou ik naar Boskoop moeten, nóg verder weg van mijn vrienden in Lottum.

Wordt misschien vervolgd.