zondag 25 januari 2009

Logeren in Lutterade

De RK Lagere Jongensschool ging altijd de hele maand augustus dicht: schoolvakantie. Maar vakantie, zoals nu, naar de bergen van Tirol of het strand van de Costa del Sol, dat bestond toen niet. Daar was geen geld voor en vakantie was hoogstens logeren bij een oom en tante.

Ik ging elk jaar twee weken naar ome Sraar en tante Mie Appeldoorn in Lutterade en mijn neven en nichten Miep, Tiny (juli 2008 overleden), Theo, Agnes en Geertje. Gebracht en gehaald met de VW kever van oom Harry.

Geertje was zo oud als ik en we sliepen altijd samen in haar bed; gezellig en lekker warm samen onder de deken. Toen we een jaar of 10 waren mocht het ineens niet meer. Ik snapte destijds niet waarom, dus het had nog wel een jaar langer gekund denk ik, zonder dat Geertje's eerbaarheid in gevaar was gekomen.

Ome Sraar was politieagent; tante Mie was onderwijzeres geweest. Hun huis stond aan de Spoorstraat, vlak bij de staatsmijn Maurits plus nog een aantal chemische fabrieken en je zag overal glimmende opslagtanks, pijpleidingen, vlammen en schoorstenen waar rook uitkwam in allerlei kleuren. En stinken!!!, jezus wat stonk het in Lutterade, zo'n smerige, irritante, chemische lucht. Hij hing overal, die stank, maar dat scheen niemand te interesseren want de mijn was de grootste werkgever, bijna iedereen leefde daar van en hoe harder het stonk, hoe beter het ging met de mijn.

Wat deed ik daar eigenlijk? Winkelen in warenhuis Schenk in Geleen, naar de speeltuin in Stein, het Steiner bos , zwemmen in het bad in Geleen en ook met de buren picnic-en en spelen ergens op een zandberg. De buren dat was de familie Notten: vader, moeder, oma, Hoebèrt, Frans en drie meisjes. Hoebèrt was zo oud als ik, hij was niet helemaal zoals een ander, zei men toen. Hij had niemand om mee te spelen en keek elk jaar uit naar mijn komst. Ik was zijn enige "vrunj" zei hij.

Mijn neef Theo had witte sierduiven. Brave beestjes, een beetje verwaand met die staart omhoog, maar goed afgericht en netjes opgevoed. Overdag vlogen ze vrij rond maar ze moesten wel thuis in de til komen slapen. En als ze zich om 19 uur allemaal gemeld hadden dan gingen de deurtjes dicht. Zindelijk waren ze ook, in de til werd niet gefledderd. Maar wel op mijn kop!!! Toen ik ze 's morgens een keer vrij liet vlogen ze allemaal naar de dakgoot, wachtten tot ik er onderdoor liep en losten allemaal tegelijk hun lading: mijn haren en gezicht helemaal onder de warme, bruine, dunne duivenfledder.

Een van de hoogtepunten van het jaar was dat altijd, logeren in Lutterade. Het hield op toen Jong Nederland begon met het zomerkamp.

zaterdag 24 januari 2009

Lottumse woorden: boven de 18

Er zijn weer een paar nieuwe woorden bij me binnen komen dwarrelen en dat zal nog wel vaker gebeuren. Een paar zijn er voor boven de 18. Die kende ik eerder ook wel, maar ik wilde het voor alle leeftijden houden hier. Maar na dat brave stukje van gisteren over meneer pastoor moet het eigenlijk wel kunnen nu.

Tricot, triek - trui
Schalevaeger - schavuit?
Kuite – voetballen op één goal
Strevele - ruziënStechelen – ruziën
Strubbe – bengels, vervelende jongens
Heksel - kort gesneden stro
Gée~r - gierig
Pi~n, gérepi~n - gierig persoon
Neuke – etteren, klieren, vervelend doen
Klaor kómme (met elkaar) – goed met elkaar op kunnen schieten
Aaftrekke – scheet laten

Tricot, triek: trui. Jan, ’t is ka~lt boe~te, dót ow maar enne wermen triek á.
Naar dat woord heb ik een half jaar gezocht. Ik wist dat er, behalve trui, nog een woord was maar het wilde me niet invallen. Tricot is oorspronkelijk Frans en betekent dunne gebreide katoenen stof. Tricot is dus geen Lottumse uitvinding, maar in de betekenis van gebreide wollen trui is het wel Lottums.

Schalevaeger: "geej ziet enne kleine schalevaeger" zeiden ze wel eens tegen me toen ik een klein kind was. Wat het betekent weet ik niet. Schavuit? Wie weet het?

Kuite: voetballen, maar dan met z’n allen op één goal. Wij kuitten vroeger zowat elke dag in de boomgaard van Thielen op de Konijnskamp, achter de Horsterdijk.

Strevele: ruziën

Stechele: ruziën

Strubbe: bengels, vervelende jongens. Die jónge ván Jansen dát zie~n echte strubbe.

Heksel: gerven stro werden in een hekselmachine in korte stukjes gesneden van pakweg 3 cm en de heksel werd gebruikt in de legkasten voor de hennen en in de manden waarin de eieren werden geraapt.

Gée~r: gierig

Pi~n, gérepi~n: gierig persoon. Bijvoorbeeld iemand die nooit een rondje geeft in 't café. Wát ziede geej toch enne pi~n!!

Neuke: etteren, klieren, vervelend doen. Tot in de 60-er jaren had het in de generatie van mijn ooms en tantes alleen maar die betekenis. “Schei oe~t met dát geneuk” zei oom Harry Jonkers een keer tegen me toen ik een jaar of twaalf was. Ik weet niet meer wat ik deed, daar in de huiskamer bij Jonkers, maar ik was niet aan het neuken. Dat weet ik 100% zeker.
De moeder van Ans Cuppen uit Lomm (mijn eerste vriendin) riep een keer kwaad: “as geej hee got liggen neuke daan got ma nao bed.”

Klaor kómme: goed met elkaar op kunnen schieten. Tot in de 60-er jaren, tenminste, daarna kreeg het een andere betekenis. Mijn pa was van die verandering niet op de hoogte. Mijn zus Liesbeth trouwde in 1972 met Bart, een Rotterdammer. Ter verhoging van de feestvreugde droeg Pa een zelfgemaakt gedicht voor dat begon zo ongeveer als: “Liesbeth en Bart ontmoetten elkaar, en ze kwamen al heel snel samen klaar.” Vervolgens steeg er een luid gebrul op onder de Rotterdamse bruiloftsgasten. Pa snapte niet wat daar nou eigenlijk te lachen viel.

Aaftrekke: een scheet laten. Zelfde verhaal: als ze er in de 50-er jaren een aftrokken, dan betekende dat dat ze een scheet lieten. Sindsdien is er een element van handenarbeid aan toegevoegd en heeft de actie zich verplaatst naar de voorkant van het lichaam. En het stinkt niet meer. Of in elk geval minder. En anders.

vrijdag 23 januari 2009

Pastoor Kerbosch



Pastoor Kerbosch was de eerste dode mens die ik gezien heb. Hij lag opgebaard in de hal van de oude pastorie en de hele parochie liep er in een lange rij langs om hem een laatste groet te brengen: een seconde stil staan, een kruisje maken en weer doorlopen. Ik weet niet meer wanneer het was, maar ik zal een jaar of tien zijn geweest, rond 1957 dus, en ik vond het maar akelig, dat dode, witte, bloedeloze gezicht.

Hij is al ongeveer een halve eeuw dood, maar ik zie hem nog scherp vóór me: een vrij kleine, ronde man met een groot, rond hoofd. Dat hoofd was rimpelig, kaal en grijs maar hij had altijd een kwieke blik in de ogen en een jongensachtige uitstraling.

Ik heb hem ook vaak genoeg gezien, als er iemand is die zich hem goed kan herinneren dan ben ik het wel want ik zag hem elke dag: elke dag om 8 uur naar de kerk. Behalve 's maandags, dan mocht ik uitslapen.

Hij had een Solex en daarop reed hij altijd door zijn parochie, bij zijn schaapjes op huisbezoek; controleren of die zich wel aan god’s geboden hielden. Geen flauwekul met geboortebeperking en zo en geen vlees op vrijdag. Hij kwam bij ons eens op een vrijdag onder etenstijd binnen. Mijn moeder had net de soep opgeschept, heldere groentesoep, zat geen kruimeltje vlees in, maar met zijn waakzame blik zag onze zieleherder er wat vet-ogen op drijven en dat was streng verboden. Hij was onverbiddellijk: terug de keuken in met die soep!!

Maar het was wel een aardige, vriendelijke man met een groot hart. Hij gaf financiële steun aan arme gezinnen en als hij jarig was dan mochten alle kinderen van het dorp op zijn kosten naar de speeltuin. Eerst ’s morgens allemaal naar het KJV huis, een liedje voor hem zingen, elk kind een knapkoek en dan de bus in naar Genooi.

Hij had ook hulp: kapelaan De Lepper, een grote, grijze, statige man, hijgde altijd als een stoomlokomotief. De kapelanie was op de Markt, naast D’n Hook, waar later Gerrit Driessen zijn kapperszaak had.
Tijdens de godsdienstles op school jaagde hij me een keer de doodsschrik op het lijf door te dreigen dat spelen met je jeweetwelletje een doodzonde was en dat je rechtsteeks naar de hel ging als je dood zou gaan voor je je zonde gebiecht had. Daar heb ik toch een paar nachten onrustig door geslapen. En in elk geval hoefde ik bij de maandelijks verplichte gang naar de biechtstoel voortaan niets meer te verzinnen want ik had een echte zonde om op te biechten.

Hij was missionaris geweest in China. Meer weet ik niet over hem, het was een beetje een in zichzelf gekeerde man. Hij had in China heel erge dingen meegemaakt zei men.

Ik weet niet meer hoe kapelaan De Lepper's opvolger heette en wat hij allemaal deed, maar in Lottum vonden ze hem meer weg hebben van een boer dan van een eerwaarde heer. Dat vond hij zelf ook blijkbaar want hij schijnt een keer gezegd te hebben dat hij zich nog het prettigste voelde met een schop in de hand. Op hoge feestdagen zoals Kerstmis en Pasen was de hoogmis altijd een bijzondere show: drie priesters samen op het altaar en een hele zwerm misdienaars er om heen. Een “mis met drie heren” heet dat, maar in die jaren werd het in Lottum een “mis met twee heren en kapelaan” genoemd.

Het moet ook wel pastoor Kerbosch zijn geweest die de kerktoren gebouwd heeft, of in elk geval het initiatief heeft genomen. Eind 50-er jaren denk ik en ik meen dat hij 140.000 gulden heeft gekost. Ik heb hem cm voor cm zien groeien vanuit mijn slaapkamerrraam.

Die oude pastorie, daar woonde pastoor Kerbosch met zijn “pastoorsmaagd”. Ik weet niet meer precies hoe die er uit zag, die pastorie bedoel ik, maar dat was toch een mooi gebouw, of niet? Ik ben er een paar keer binnen geweest. Veel gelucht werd er niet, het rook er altijd muf, zo’n oudemensenlucht. Doodzonde dat zijn opvolger die gesloopt heeft en daar zo’n moderne bungalow voor in de plaats heeft gezet. Maar ja, die deed wel meer waar zijn kudde het niet mee eens was. Maar daar hebben we het nu niet over.

Pastoors hebben geen pensioengerechtigde leeftijd blijkbaar, want pastoor Kerbosch heeft gewerkt tot zijn dood. Een stuk in de 70 was hij toen schat ik. Een oude man in elk geval en de laatste jaren van zijn leven stond hij niet meer erg stabiel op zijn benen. Ik heb hem tijdens een mis een keer zien vallen en van de altaartrappen afrollen. Was dat schrikken!!! Maar zo’n ronde buik rolt soepel en hij krabbelde beneden weer op, liep terug naar het altaar en ging gewoon door met het Gloria, of waar hij dan ook gebleven was.

Meneer Pastoor en de Borggraaf, dat waren de hoge heren van het dorp. Een markante persoonlijkheid in mijn jongste jaren, pastoor Kerbosch, maar behalve zijn grafsteen en een klein mini-straatje dat zijn naam draagt, is er weinig van hem bewaard gebleven. Ik heb hem gegoogled voor een foto voor dit stukje: niets. Het enige wat je op het internet over hem vindt is dit blog, waar zijn naam een paar keer in voorkomt. Veel is het niet. Ik geloof niet in een hemel. Hij wel. En als hij gelijk heeft, dan knikt hij me nu even vriendelijk toe, denk ik.


PS: een jaar later kreeg ik van Frans Gommans de bovenstaande foto, met de burgemeester. En verder herken ik Jan Funs met een elegante kieps op en Mariet (of El?) van Deelen als bruidje.

zondag 18 januari 2009

Loëzie

Toch nog een woord gevonden: loëzie: horloge. Niet echt een Lottums woord trouwens want in mijn diensttijd kwam een Haagse kamergenoot eens met het raadsel: “Het hangt voor je buik en begint met een L, wat is dat?” Antwoord: “lozie”.

Gelul natuurlijk want het horloge dat hij bedoelde hangt niet voor je buik maar zit in je vestzakje. Mijn pa had in de 50-er jaren nog zo’n vestzakhorloge. Het zat met een ketting en een sluiting vast aan het knoopsgat in de revers van zijn colbertjasje. Pas rond 1960 heeft hij het afgedankt en bij koster In ’t Zandt een polshorloge gekocht, merk Prisma; degelijk Zwitsers horloge want hij heeft er bijna de hele rest van zijn leven mee gedaan, zo’n veertig jaar lang.

Mijn eerste loëzie kwam ook van In ’t Zandt, ook een Prisma, gekregen voor mijn plechtige communie.
In een normaal jaar kreeg je twee cadeau's: met sinterklaas en op je verjaardag. Maar in de jaren van de eerste communie, het vormsel en de plechtige communie steeg de cadeau-jaaropbrengst met meer dan 50%, want als beloning voor die stappen op de religieuze ladder kreeg je niet alleen een cadeau van je ouders maar ook nog eens van je peetoom en peettante.

Sir in ’t Zandt had ergens in de 50-er jaren Heuvelmans opgevolgd als koster en organist van de kerk. Dat was geen vetpot waarschijnlijk en als bijverdienste verkocht en repareerde hij horloges, klokken en sieraden. Misschien was het ook wel andersom en was het kosterschap de bijbaan. Ze kwamen uit Lomm en de eerste jaren, tot ze verhuisden naar het huis plus winkel aan de Broekhuizerweg, woonden ze schuin tegenover ons in de blokhut aan de Hombergerweg. De winkel was in een houten gebouwtje naast het huis.

Vier kinderen hadden ze: José, Wim, Tjeu en Henk. Wim was wat ouder dan ik en Tjeu wat jonger. Tjeu mocht ik graag; Wim was een braverik, een doetje: hij hielp thuis met afwassen! Waarom?, hij had toch een zus! Waar heb je die anders voor?
Hij werd me thuis altijd als voorbeeld gesteld: zó braaf, zó beleefd, zó netjes; ik haatte hem.

Vader en moeder In ’t Zandt kwamen ’s zondagsavonds altijd bij ons kaarten en ik moest dan koffie voor ze maken. Dat ging nog ouderwets: bonen boven in de koffiemolen die aan de muur hing, met de hand aan de zwengel draaien om ze te malen. De gemalen koffie kwam terecht in een glazen bakje aan de onderkant en dat ging dan in een aluminium koffiekan, een lepeltje buisman erbij, kokend water er op, even laten trekken en dan inschenken door een zeefje. Als wraak voor die brave Wim die mij het leven soms zo moeilijk maakte gooide ik er altijd een flinke lepel zout bij. Ik heb nooit klachten gehad, maar ik vermoed dat ze thuis tegen elkaar wel eens zeiden dat die koffie bij Van Gool toch altijd een beetje een vreemde smaak had.

Aan die voorbeeldfunctie van Wim kwam een paar jaar later plotseling een einde toen hij zijn vriendin bezwangerde en moest trouwen. Een beetje onhandig natuurlijk, maar erg on-braaf. Hij maakte alles in één klap goed. Wekenlang heb ik ze er thuis mee gepest en kon ik elke klacht over mijn gedrag afdoen met: "hebben jullie liever dat ik hetzelfde doe als Wim?"
Nee, bij mijn ouders kon hij het daarna wel schudden. Zijn reputatie als braafste jongetje was voorgoed naar de knoppen. Seks was in hun ogen wel zo ongeveer het allersmerigste wat bestond. Hij had bijna nog beter iemand kunnen vermoorden.
Het werd een jongen en hij werd vernoemd naar zijn opa: Sirke. Een wat ongebruikelijke naam voor een kind in die tijd; bij Sir dacht je aan iemand van minstens 50 jaar. Maar Wim had wat goed te maken thuis en het zal opa Sir en oma waarschijnlijk wel wat gunstiger gestemd hebben. Ik hoop dat die jongen (een jaar of 45 moet hij intussen zijn) in zijn leven niet al teveel trauma’s heeft opgelopen door die naam. En anders raad ik hem aan om naar Engeland te verhuizen: Sir in ’t Zandt!! Alle deuren gaan daar voor hem open.

Begin ’69 ben ik met Tjeu en Ger Donners eens in Blerick naar een verjaardagsfeestje geweest dat ernstige gevolgen heeft gehad: drie huwelijken! Een stel uit Blerick, Tjeu en ik. Wacht even, begrijp me niet verkeerd: niet Tjeu en ik, maar Tjeu en Noortje en ik met Nellie, mijn eerste echtgenote. Bij mij heeft het maar 9 jaar geduurd, maar Tjeu en Noortje, dat waren zo’n tortelduifjes, ik verwacht dat die nog steeds samen gelukkig zijn.

Naast In 't Zandt, in de andere helft van de blokhut, woonde Gerrit Pelzer en zijn vrouw Claude, een mooi, jong, Frans sprekend Belgisch meisje.
Haar vader en moeder kwamen eens op bezoek in een Chevrolet Impala (zie foto), een enorme slee met van die grote vleugels van achteren. Zo'n sleeën zag je nooit in Lottum en daar maakten ze behoorlijk de blitz mee. Lang niet iedereen had een auto in die tijd en grotere auto's dan een Opel Rekord of een Ford Taunus kwamen volgens mij in Lottum toen niet voor.

Een jaar of 19 was Claude pas, een kind nog, en op een dag belde ze in paniek bij ons aan: Gerrit lag er zo raar bij en de dokter weigerde te komen. Of mijn pa niet even wilde komen kijken?
Dat deed hij en hij zag meteen wat er aan de hand was: Gerrit was dood!

Hij is begraven op het kerkhof en Claude ging terug naar haar ouders in België. Achter in de 60 moet ze nu zijn. Zou ze ooit nog in Lottum terug zijn geweest?

zaterdag 10 januari 2009

Lottumse woorden - toegift: “Bels” tot “van de wap”




















Kolenkit




















Kolenkachel
















d'n Bels


Nondeju wat was het koud in Brokeze en wat ben ik blij dat we weer thuis zijn in Oeganda, op de evenaar. Dat ben ik toch niet meer gewend, die kou; bij een wandeling door Houthuizen op 2de kerstdag heb ik de klets weg gekregen en daarna heb ik bijna alleen nog thuis op de bank gezeten: deken om, muts op en de verwarming op 30 graden, zie foto. De zomers zijn heerlijk in Broekhuizen, maar in de winter zul je mij er niet meer zo gauw zien.
't Was wel een interessante wandeling in Houthuizen, langs plekken waar ik al 50 jaar niet meer geweest was. Het schansengat bijvoorbeeld en het oude huis van Lenssen Hand, waar ik als kind speelde met Josef Lenssen. Gek genoeg droom ik nu al 50 jaar regelmatig van dat huis en die tuin. Magische dingen moeten daar gebeurd zijn in dat tuintje, die een onuitwisbare indruk gemaakt hebben ergens in mijn hersenen; maar ik ben vergeten wat.
Mooie huizen trouwens in Houthuizen, het wordt een beetje het Wassenaar van Limburg met al die magnaten die oude boerderijen opkopen en er prachtige woningen van maken. En wat staat die Houthuizer molen er prachtig bij. Alsof hij nooit is weggeweest. Die moet een paar centen gekost hebben. Mijn complimenten voor de stichting die dat voor elkaar heeft gekregen.

In die drie weken kerstvakantie heb ik de volgende twaalf nieuwe woorden gekregen of zijn me zelf ingevallen, en het totaal komt daardoor op 317. Ik houd me aanbevolen voor nieuwe tips.

Bels - België, Belg, Belgisch, Belgisch trekpaardEfkes - EvenHörtje -
Kierke - BiggetjeKlots, Klöts - BrandhoutLeknaas - TisnaasRoakeliezer/rökeliezer - KachelpookRuzele - RuienTisnaas - LeknaasTod - Vod, Lap
Tuur, verture -
Wap (van de) - Van de wijs, in de war
Bels: België, Belg of Belgisch. Maar “d’n Bels” is het paard, het Belgisch trekpaard. Ome Sraar Nijssen had er een. Bruno heette die, als ik het me goed herinner. Zo sterk als een olifant en net zo groot in mijn herinnering. Ik ben er eens vanaf gevallen. Grote, sterke beesten met lange manen en veel haar onder aan de benen, maar met een zielige, kleine, afgehakte staart waardoor het extra opvalt wat voor een enorme kont ze hebben. Je kon er ook op rijden en mee springen. Ik weet niet meer wie, maar er was rond 1960 iemand lid van de ruiterclub met een Bels en hij sprong daarmee over hindernissen heen. Niet die hoge van 2 meter, maar toch!!

Efkes: even. “Annie, godde geej efkes noa d’n bekker ’n pekske broët hale?”

Hörtje: ’n hörtje eier. Tip van Mia Clevers van het Opperdonk. Lastige dingen zo'n eieren, je kunt ze niet stapelen of in bosjes bij elkaar binden. En omdat eieren zo moeilijk te vervoeren zijn hebben ze hörtjes uitgevonden. Hörtjes zaten in eierkisten, ’n hardboard plaat met een houten rand en met gaten er in waar de eieren in pasten. ‘n Stuk of honderd per hörtje schat ik en een stuk of tien hörtjes per kist. Aan twee kanten zat als handvat een stuk katoenen band vastgespijkerd waar je de hörtjes mee in en uit de kist kon tillen.

Kierke: kinderwoord voor bag, big, babyvarkentje. Ós zoog hè~t twelf kierkes gekrege.

Klots, klötskes: brandhout. Ook een tip van Mia Clevers. Grapje uit de 60-er jaren: “Was sagen Sie?” “Klötskes.”

Leknaas: iemand die niets lust. Zatvraeter is daar een ander Lottums woord voor. En Fried Keltjens gaf me het woord “Tisnaas”, wat hetzelfde betekent denk ik. Ik kende het niet, maar Fried is een echte Lottummer dus het zal wel kloppen.

Roakeliezer of rökeliezer: kachelpook. Tot mijn verbazing kreeg ik dat woord van mijn jongste broer Jeroen, die pas twee jaar oud was toen we uit Lottum verhuisden.

Tot ver in de zeventiger jaren verwarmden we het huis, dwz alleen de woonkamer, met een kolenkachel en die moest regelmatig even geroakeld/gerökeld worden. Dat kan de jeugd zich niet meer voorstellen wat een werk dat was met die kolenkachels: elke morgen aanmaken met papier en kleine houtjes, een paar keer per dag een kit kolen halen in het kolenhok, as wegbrengen naar de as-emmer, regelmatig roakele en dan had je nog maar één kamer verwarmd. De rest van het huis was ijskoud en in die tijd kregen we ’s winters een kruik mee naar bed, om de voeten warm te houden.

Ruzele: ruien. Honden en kanaries konden ruzele als de haren cq veren uitvielen, maar de grootste ruzelaar was de kerstboom, als daar begin januari de naalden begonnen uit te vallen.

Tod: vod, oude lap. Ook een tip van Mia Clevers.

Tuur, verturen (dankjewel Mia). Een koe of een geit stonden aan een “tuur”: aan een touw dat vast zat aan een stalen pin die met een hamer in de grond was geslagen. Als het gras rondom de tuur kaalgevreten was moest de koe of de geit “vertuurd” worden. “Mientje, kunde geej efkes de geit verture?”

Van de wap: van de wijs. Iemand die in de war is, is “van de wap”. Dat woord viel me pas geleden in toen ik na het scheren bijna tandpasta op mijn gezicht smeerde. Daar moet je toch behoorlijk voor van de wap zijn.

Ik heb nog een blog waar ik af en toe wat op schrijf: reisverhalen. Als we een vakantietrip maken of als ik voor mijn werk ergens naar toe moet maak ik meestal een reisverslagje en voor wie het interesseert heb ik rechts ergens een link geplaatst.