zondag 31 augustus 2008

Mijn boom


Iedereen in Lottum moet mijn boom wel eens gezien hebben: die hoge Italiaanse populier bij het huis van Mie Nijssen in Houthuizen, een paar meter van de Grubbenvorsterweg af.
Hoezo mijn boom?? Is die niet van Nijssen dan? Eigenlijk wel natuurlijk, maar het is toch een beetje mijn boom omdat mijn pa hem geplant heeft op de dag dat ik geboren ben, 3 juli 1947.


Een paar meter van die boom af kwam ik op de wereld, in het opkamertje van de boerderij van Nijssen, waar mijn ouders tijdelijk inwoonden tot hun huis aan de Horsterdijk klaar was.

61 Jaar oud is hij dus al, die boom. En dat is niet mis, want zo'n populieren worden meestal niet ouder dan een jaar of 30. Het werd dus hoog tijd om eens een foto van ons twee oudjes te maken, voor hij omkiept. Of ik.

En dat hebben we begin augustus even gedaan, zie foto.

Waarom zo’n watje van een Italiaanse populier en geen stoere Limburgse eik? Ik weet het niet, vergeten te vragen, ik doe het er maar mee. Willen jullie allemaal wel een beetje voorzichtig rijden daar?

Lottumse woorden: 31 - 41

31 Drats         koffiedik
32 Drek          onkruid
33 Dreksbak  afvalemmer
34 Duchtig     flink
35 Duk           vaak, dikwijls
36 Dumpel     deuk
37 È~k           azijn
38 Ertsbè~re  aardbeien
39 È~vel        hoe dan ook, sowieso
40 Evvel        stopwoord
41 Flet           anjer

Drats of koffiedrats: “koffiedik” in het Nederlands, maar dat woord gebruikt niemand. Geen idee waar “drats” vandaan komt, het lijkt nog het meeste op het Engelse woord “dregs”.

Drek wordt ook in het NL gebruikt, maar dan betekent het “ontlasting, uitwerpselen”. In Lottum betekent het in de eerste plaats “onkruid”, maar consequent zijn we niet, want de “dreksbak” is een emmer voor afval, dat vroeger met de “drekskár” van Henneskens Jan werd opgehaald.

Duchtig: flink; “ik heb um ’s duchtig de woarheid gezè~d.”

Duk: was ik vergeten, op 5 september toegevoegd. Komt van "dikwijls" denk ik.

Dumpel: "D'r zit enne flinken dumpel in ow spatbord."

È~vel: sowieso; “Hè zeuj è~vel wál gewonne hebbe.”

Evvel: een stopwoordje; “’t hè~t evvel nì vôl geschilt of hè zeuj gewonne hebbe.”

Flet: de anjers in onze tuin noemden we vroeger “fletten”.

zaterdag 30 augustus 2008

Shopping Paradise Lottum

Een winkelparadijs was Lottum in mijn jeugd. Alles kon je er krijgen; of anders wel laten maken. Geen Trefcenter nodig, we gingen hoogstens 4 keer per jaar naar "de Stad", met zo'n groene Zuid-Ooster bus.

Vier kruideniers waren er: de VéGé van Verstraaten aan de Hoofdstraat, de Spar van Custers en de Coöperatie van Dik aan de Horsterdijk en de VIVO van Jonkers aan de Markt.

De bakkers had ik eerder al eens genoemd: Gommans, Smits, Custers en Jonkers, later overgenomen door Sef Keltjens.

Dan had je de slagerij van Groetelaars, de groentewinkel van Hovens, melk werd thuisbezorgd door Wilmsen Ties, vrijdags kwam er een visboer langs de deur, schoenen kocht je bij Van Dijk, je had de electrozaak van Achten, de fietsenwinkel van Janssen, huishoudartikelen kocht je bij Clevis, textiel bij Driessen (en ik meen dat er ook nog een textielwinkel van Claessen was), voor aspirientjes ging je naar drogisterij Lenssen en voor kroe-t (stroop) naar de kroe-tpers van Van Soest.

Als je kroe-t ging halen dan belde je eerst aan bij de boerderij, de oude van Soest liep dan mee naar de kroe-tpers, pakte daar een troeffel van de muur, veegde hem een beetje af aan zijn overall en schepte dan uit een grote bak de kroe-t in je kom. Niet te diep want onderin de bak zat een dikke zwarte laag dode vliegen. De warenkeuring was nog niet zo streng 50 jaar geleden.

Bij vrouw Pelzer in de Bonenkampstraat kochten de kinderen aan het raam snoep en waterijsjes. Die was ook ’s zondags open en een groot gedeelte van mijn zakgeld verdween meestal door dat raam de portemonnee van vrouw Pelzer in. Niet dat ze daar rijk van geworden is, mijn zakgeld was een kwartje of zo in die tijd.

Ergens eind 50-er jaren denk, begon Rien Verstraaten een friteskraam op de markt en een paar jaar later opende hij cafetaria Straatex.

Voor een nieuw pak ging je niet naar C&A maar dat liet je maken door sneejer Cuijpers Wiel aan de Horsterdijk. Die heeft b.v. mijn eerste en plechtige communiepakken gemaakt. Je zocht eerst de stof uit, dan mat hij je op en vervolgens ging hij aan het knippen en naaien, zittend op een grote tafel. Na een paar dagen moest je voor de zekerheid nog eens komen passen en na een week liep je rond in je nieuwe pak.

Meubels liet je maken door timmerman Peeters of Clabbers en een schup of een schoeffel kocht je bij smid Piet Verheggen.
Coen vd Ven verkocht olie en Piet vd Berg kolen, briketten en slam.

Was er wat kapot: geen nood, alles kon je laten repareren. Fietsen en brommers bij Janssen, elektrische apparaten bij Achten, schoenen bij de schoester (Funs van Dijk en zijn zoon Jan), meubels bij Peeters of Clabbers en alles van ijzer bij Piet Verheggen. Die laste het weer aan elkaar en zei dan: “zoeë, dát pikken de musse d’r neet mèr aa-f.”

Ik heb als klein kind heel wat uren in de smederij van Piet Verheggen gestaan. Een fantastisch gezicht, hoe dat stuk ijzer roodgloeiend met een tang uit het vuur werd gepakt en hoe Piet daar dan op het aambeeld met een grote hamer op stond te timmeren terwijl de vonken alle kanten op spatten. Als hij uitgehamerd was dan ging het stuk ijzer sissend en stomend een emmer water in, en klaar was het hoefijzer; of de schoffel.

Je had Peters dameskapsalon en ik ben vergeten wie de herenkapper was, maar ergens in de 50-er jaren werd die zaak overgenomen door kapper Gerrit Driessen. Eerst ergens achteraf bij Claessen in de Hoofdstraat en later aan de Markt in de oude Kapelanie. Een leuke man, daar heb ik veel mee gelachen. Het was een schok toen ik hoorde dat hij verongelukt was.
Hij was het er niet mee eens toen ik midden 60-er jaren in navolging van de Beatles en de Stones mijn haar lang liet groeien: “Geej liekt waal ‘n begie-n, man!”

Hij handelde en sjachelde in van alles en zijn vrouw vond dat maar niks. Eens per jaar kwam er een handelaar op school om vodden en oud ijzer op te kopen en toen de kinderen haar eens vroegen of ze wat had om mee naar school te nemen zei ze snibbig: “Zeg maar dat owwe pap zelf krujer is!”

Vóór mijn tijd moet er een kapper Clemens zijn geweest, de vader van juf Clemens?? Zo’n ouderwetse bloempotkapper, want over hem heb ik eens de zin gehoord: “Oei, dat was mis; dan maar helemaal d’r af.”

Juf Clemens is nog eens uitgebreid onderwerp van gesprek geweest hier in Kampala, Oeganda.
Martha Overdijk uit Friesland, de juf van de Nederlandse school, vroeg me eens waar ik vandaan kwam. Dat is moeilijk te zeggen, zei ik, maar ik ben in elk geval geboren in Lottum. Ik had niet verwacht dat een Friezin Lottum kende, maar ze gilde: “LOTTUM!!!, HET IS NIET WAAR!!!. Dan moet je Maria Clemens kennen.” Het bleek dat haar moeder een vriendin was van juf Clemens en dat de familie Overdijk eens per jaar in Lottum op bezoek kwam. En dat Juf Clemens elke zomer een paar weken kwam logeren in Friesland.
“Over de doden niets dan goeds” is het spreekwoord, maar Martha wist toch niet veel goeds over haar te vertellen. Ze was bang voor haar en weken voor juf Clemens kwam logeren had ze altijd al angstige nachtmerries.

Ik kon haar verzekeren dat Juf Clemens dood was en toevallig kon ik haar een foto geven waar haar graf op staat, want zij ligt begraven naast mijn ouders. Die heeft ze daarop toegestuurd naar haar broers in Bolsward en daar heeft een week lang de vlag uitgehangen, vertelde ze me later.

donderdag 28 augustus 2008

Lottumse woorden: 21 - 30

21 Bouten            …..
22 Brandbère      bramen
23 Broensig        bruinachtig
24 Buizen           zuipen
25 Burries          ?
26 Dabben         met de handen/poten graven
27 Deem           speen van een koe
28 Dè~s            paardevlieg
29 Doeën beej  dichtbij
30 Doorslaag    vergiet

Bouten zal ik maar niet vertalen, dat is zo'n woord waar ik vroeger een flinke tik voor kreeg.
Het heeft denk ik niks te maken met die illustere Lottumer, d’n Bout, voornaam weet ik niet meer, achternaam Van Dijk. Zoon van Flisse Sjang van de Harmoniezaal.

Broensig, roeëdsig, blauwsig, gè~lsig, greunsig enzovoorts voor alle kleuren, behalve witsig en zwartsig.

Burries: ik weet de NL naam niet, maar dat zijn die twee stangen of palen aan de voorkant van een paardenkar, waar je het paard tussenin spant.

Dabben: graven. Konijnen zijn de beste dabbers, maar vlak de Lottumse rozenkwekers ook niet uit. Op de rozenplak wordt bij het oculeren ook heel wat afgedabd. De rozen worden opgespannen, dan wordt de grond tussen de stammetjes weggedabd en dan kan het oculeren beginnen.
Ik heb eens een zomer lang rozen gebonden bij Wagemans en toen ook heel wat afgedabd. In de hete zon en in de regen op de knieën achter Wagemans Tinus aan, knieën doorgesleten, rug kapot, handen helemaal geschramd, en dat voor het grandioze bedrag van f 0,45 per uur. Na een hele zomer afbeulen had ik 80 gulden verdiend en daarvan heb ik bij kapper Driessen een tweedehandse draagbare radio gekocht. 80 gulden, 36 euro, dat verdienen ze tegenwoordig bijna in een uur!

NB: op 19 maart 2019 trof ik Nel Wagemans! Zij corrigeerde me: in de regen werd er niet gedabt, ge-oculeerd en gebonden!

Deem: speen van een koe. Een berucht demen-incident heeft in de 60-er jaren eens plaats gevonden in d’n Hook. Ik ben er zelf niet bij geweest, maar heb het gehoord van een ooggetuige. Of in elk geval van iemand die iemand kent die erbij geweest is. Ik weet niet meer wie de hoofdpersonen waren, laten we ze voor het gemak maar eens Hay en Truus noemen. In het kort gebeurde het volgende: Hay ritste in het café zijn gulp open, haalde een deem uit zijn broek tevoorschijn, liet hem aan Truus zien, haalde een mes uit zijn zak en sneed hem af. En Truus, die de deem voor iets heel anders aanzag, viel flauw van de schrik.

Dat moet ongeveer zo gegaan zijn. Hay ritst aan de bar zijn gulp open en zegt tegen Truus, die op een kruk zit: “Truus, môtte is kie-ke wát ik hee heb.” Truus: “Báh smérlap, dôt weg dát ding.” Hay laat zijn mes zien en zegt: “Wát krieg ik ván ow as ik um aafsneej?” En Truus, giechelend: “Báh, Hay, schei oe-t doamei, dôt weg dát ding.” Maar Hay pakt zijn mes en rats ....., en Truus trekt bleek weg en valt van de kruk. Zoiets moet het geweest zijn. Wilde dingen gebeurden er in de 60-er jaren in d'n Hook.

Doeën beej: ik weet niet zeker of dat echt Lottums is. De familie van mijn moeder, Nijssen, kwam oorspronkelijk uit Beesel en het kan zijn dat dat woord meegereisd is.

maandag 25 augustus 2008

Lottumse woorden: 11 - 20

11 Beyen            bidden
12 Biëstig           zeer, erg
13 Bleik             bleek, gazon
14 Bóch             bed
15 Boebs            blut
16 Boekél          boeman
17 Böken           huilen
18 Bóks             broek
19 Bokspringen haasje over
20 Bóttermelk   karnemelk

Beyen, dat heb ik genoeg gedaan vroeger. Elke dag naar de kerk, ELKE DAG, behalve 's maandags, dan mocht ik uitslapen tot 8 uur. En dan nog het lof 's zondagsmiddags, de rozenkrans na het avondeten, het avondgebed voor het slapen gaan, godsdienstles op school, catechismus leren, biechten. Pure kindermishandeling.

Wat viel er nou te biechten? Welke zonden begaat een kind van 8 jaar? "Ik heb mijn zusje gepest", was zo ongeveer de zwaarste zonde die ik kon verzinnen in de biechtstoel. Het maakte allemaal deel uit van het systeem om de mensen onder controle te houden door ze bang te maken. Voor de duivel en het eeuwige vuur, de hel en de verdoemenis.

Dat weten de politici ook: als je aan de macht wil blijven moet je de burgers bang maken: voor oorlog, voor aanslagen, de vijand, de russen, de chinezen, de terroristen.

Boeman. Alweer hetzelfde: door kinderen bang te maken hou je ze braaf. Als kind verstond ik dat woord als boek-kèl, buikman, en ik stelde me daarbij een griezelig monster voor dat bestond uit een grote ronde buik met ogen en een grote mond en met armen en benen. Nachtmerries.

Biëstig: "geej ziet enne gooje kél, ma ik kán meej mei biëstig giftig op ow make" heb ik een keer ergens in Lottum opgevangen.

Bleik: gazon, grasveld. Daar zaten we 50 jaar geleden niet op onder een parasol met een pilsje in de hand; die diende er alleen voor om de witte was op uit te leggen: te bleken in de zon.

Bóch: Bed; maar daarbij denk ik toch niet aan een netjes opgemaakt bed met fris gewassen en gestreken lakens, maar eerder aan een onopgemaakt bed met een stinkend matras en gore lakens en zo.

Bokspringen. Haasje over. Dat deden we vroeger in de pauzes op school. Twee soorten bokken: a) een eenmansbok, één jongen die gebukt staat en waar de rest één voor één van de zijkant overheen springt vanaf een steeds grotere afstand, tot iemand er niet meer overheen kon springen, en dan was hij af en werd de bok; en b) een bok bestaande uit rij van meerdere gebukte jongens achter elkaar, kop tussen de benen van de voorganger en waar dan zoveel mogelijk anderen bovenop springen. Een beetje moeilijk uit te leggen. Duidelijk zo?

zondag 24 augustus 2008

Zilvere brullef

Ergens in de 50-er jaren, boer C. en zijn vrouw waren 25 jaar getrouwd en vierden zilveren bruiloft. Hij had geen hobbies en kwam nooit in ’t café en had een hekel aan feesten, maar hier kwam hij natuurlijk niet onderuit.
Ze hadden het al die tijd goed gehad samen. Hard werken, dat wel, op het land en in de stal. De koeien melken, de varkens en de kippen voeren, eieren rapen, dat moest allemaal elke dag gebeuren; geen tijd voor vakantie, nooit van de boerderij weg, zelfs geen dag. En daar was vrouw C. toch een beetje ongelukkig over.

Dus op de receptie zeiden de vrienden tegen C: “Nou mótte geej toch ‘s op vakantie goan met ów vrouw, want in die viefentwintig joar ziede geej d’r nog noeit ’s ieënen daag oet gewès.” “Mmm”, bromde C., “ut is meej ok nogal ’n wè~r gewès”.

En dan was er nog de boer die pas getrouwd was en toen hem gevraagd werd wat voor een soort vrouw hij nou gevonden had, antwoordde: ”Och, vur op ’t land is ze good”.

Boeren zijn van nature conservatieve mensen, dat hoort bij het vak. Ze nemen geen risico om het bedrijf en het land, dat al generaties lang familiebezit is, niet in gevaar te brengen.

Vader Lenssen in Houthuizen (Ingder Hand) hield ook niet van nieuwerwetse dingen. “Puët brèke zeker”, was zijn standaard antwoord als een van zijn zoons eens wat nieuws wilde proberen op de boerderij.
Maar niet alleen als het de boerderij betrof, want toen Jeu hem eens vroeg of hij een elektrisch scheerapparaat mocht kopen was het antwoord: “puët brèke zeker.”

Lottumse woorden: 1 - 10

Dit blog zou ook over Lottumse woorden gaan, dus hier komen de eerste tien:

1 Aafsmè-re      aftuigen
2 Aal                 allemaal
3 Aling              heel
4 Amazuur        blaasvermogen
5 Arig               vreemd, verdacht
6 Babbeltje       snoepje
7 Bag               big
8 Baktand        kies
9 Bats              bil
10 Begie-n       non

Aling: als er een glas op de grond valt, maar het is niet gebroken, dan is het nog "aling".

Amazuur: als je bij de harmonie de bas of de trombone wil spelen dan moet je flink kunnen blazen, dwz veel “amazuur” hebben.

“Dát is en bitje ennen arige” betekent: dat is een rare, die is niet te vertrouwen, daar moet je voor uitkijken.

Bats: meestal in het meervoud gebruikt: batse. Bijvoorbeeld "mótte doa is kieke waat die 'n dieke batse hè~t." Vertaling: kijk daar eens wat die mevrouw een aantrekkelijk figuur heeft.

"Geej liekt waal 'n begie~n", zei kapper Gerrit Driessen tegen me toen ik in de 60-er jaren mijn haar liet groeien.

Nulle Sjang en Nulle Grit

Ik kan ze me allebei nog vaag herinneren. Ik weet niet waar ze woonden en wat ze deden voor de kost, maar ik zie Sjang nog te voet over de Hombergerweg naar het dorp lopen. Grit heb ik wel eens op de kermis gezien, in de de schommel (de schuutjes). Hun echte naam was Lichtenveld, maar iedereen noemde ze Nulle Sjang en Nulle Grit.

Het was de ochtend van 10 mei 1940, het zou een mooie warme zomerdag worden. Sjang had een stukje grond aan de Maas en was vroeg opgestaan om daar te gaan schoffelen. Dat was een slecht idee, want de Duitsers hadden besloten om net op die dag de Maas over te steken en Nederland binnen te vallen.Toen Sjang op zijn fiets in het dorp aankwam, op weg naar de Maas, floten de kogels en granaten door de lucht en de mensen riepen: "Sjang, got má noa hoe-s, ut is oerlog!" Maar daar had Sjang geen boodschap aan, hij fietste gewoon door en riep terug: "Ze hebbe meej niks gezè~t!"

Of dat waar gebeurd is kan ik niet garanderen; ik ben er niet bij geweest want ik ben pas twee jaar na de oorlog geboren.

Het volgende verhaal kan ik wel garanderen, namelijk dat het niet waar is.

Het huisje van Sjang en Grit had maar één kamer en daar woonden en sliepen ze samen met hun hond en hun kippen. Op een dag kochten ze een varkentje en dat beestje moest dus ook samen met hen in die ene kamer wonen. “Stinkt dát nì te erg, geej samen met dát vérke in hoe-s?”, vroegen de buren. “Och”, zei Grit, “doa mót ie maar aan wenne.”

En dan heb ik nog uit betrouwbare bron het verhaal van Grit die met de kermis in de zweefcaroussel zat en dol geworden van de hoogte en de snelheid van pure opwinding de controle over haar sluitspieren verloor en al haar sappen liet lopen, de bruine en de gele, en vanuit de hoogte over de kermisbezoekers uitsproeide.

Als jullie nog moeten eten: eet smakelijk.

Burgemeister wát zoepte?

Ik heb op 8 augustus voor het eerst in bijna 40 jaar het rozenfeest weer eens gezien en moest terugdenken aan de rozenfeesten van de 60-er jaren. Rond de twintig waren we toen: Arie Snellen, Jér Custers, Henk Martens, Pierre van Dijk, Leo en Jè~n Vergeldt, Jan Clevers, Noud Verstraaten en ik. “D’n blauwen toep” noemden we ons en samen waren we verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de bieromzet van café D’n Hook.

De rozen interesseerden ons nauwelijks, de fanfares en harmonieën nog minder, het middelpunt van het feest was voor ons de biertent. Een heel weekend lang zuipen. Eigenlijk niet veel anders dan wat we elk weekend van het jaar deden, maar dit was een heel andere omgeving; een heel ander zuipen. Je zat aan tafeltjes en werd bediend door de meisjes van het dorp met een zwart jurkje aan en een wit schortje voor. Sommigen deden dat heel professioneel, anderen wat minder, bijvoorbeeld het meisje dat aan de tafel naast ons bij het gezelschap van de burgemeester de bestelling opnam en vroeg: “burgemeister, wát zoepte?”.

De burgemeester en zijn vrouw hadden wel zin in een glaasje witte wijn en daar kwam ze al aan met de fles, de glazen en een kurketrekker. Het jurkje werd opgestroopt, de fles tussen de dijen geklemd, de kurketrekker erin gedraaid en na wat “gekuum”: plop ... daar kwam de kurk er uit en de glazen werden ingeschonken.
Flinke, stevige dijen waren het, ik zal hier geen namen noemen, maar ze woonde over het spoor. En de achternaam begon met een H.

En nou we toch aan de drank zijn: in diezelfde tijd, met Lottumse kermis, zat de familie Van Helden in café Keiren aan de Markt. Sef nam de bestelling op: “en, vrouw van Helden, wát drinkte geej?” “Wettewát, dót meej maar ‘n glaas ván dè, hoe het dát grei, ván dèn dieke gèle stieve.” Moeilijk woord, advocaat.

En dan nog die jongen uit de Melderse die op de fiets bij de harmoniezaal aankwam, zijn fiets in de heg gooide, het café binnenstapte en tegen zijn vrienden riep: “ kóm jónge, flink zoepe; Sjang, ieën peer”.

zaterdag 23 augustus 2008

Smè~er




Mijn pa en ma rond 1950
Op het rozenfeest van dit jaar (2008) kwam ik Leo (Piri) van Deelen tegen, zie foto met Paul Keltjens tussen ons in. Minstens 40 jaar niet gezien en het eerste wat hij tegen me zei was “ik heb vroeger hië-el wat smè-er gehad van owwe pap”. Ik kon hem troosten met “ma nì zô völ as ik, dink ik”.

Meester van Gool kon inderdaad erg kwaad worden en flinke klappen uitdelen. En niet alleen op school, kan ik jullie verzekeren.
Hij verwachtte van mij, het zoontje van het hoofd, dat ik het braafste jongetje was en aan het hele dorp een goed voorbeeld zou geven. En daar was ik niet zo goed in, in braaf zijn en voorbeeld geven. En omdat hij niemand het idee wilde geven dat hij zijn eigen zoon voortrok, kreeg ik om te beginnen alvast een paar klappen als er wat gebeurd was; en daarna ging hij pas vragen stellen.

Er waren ook stiekemerds die daar gebruik van maakten om wraak op hem te nemen: “Meester, jullie Paul heeft een kat in het water gegooid!” Ik kon honderd keer zweren dat het gelogen was, maar dat hielp niks, dan volgden er voor de ogen van de hele klas een paar opvoedkundige klappen.

Hij had een apart kapsel: een kale kop met een krans haar er omheen die hij elke morgen omhoog kamde, vandaar zijn bijnaam: kreyenè~s.

Nee, zachtzinnige opvoedingsmethoden hadden de meesters vroeger niet op de RK Lagere Jongensschool. Er werd flink "aafgesmè-rd" en dat mocht toen nog. Ik hoorde ouders die bij ons thuis op bezoek waren wel eens zeggen: “meister, as ze nì wille luustere daan houw d’r ma flink op”.

Van den Boom was de meester van de eerste klas. Hij had er een handje van om met zijn ring op je kop te tikken, zo een met zo’n spits steentje. Als je niet oplette in de kerk dan sloop hij van achteren stil naar je toe en gaf je een paar flinke tikken met die ring: “poekje pidden”.

Ik denk dat ik de klasgenoten waar we bij meester van den Boom mee begonnen nog allemaal weet: Hem Clevis (Hem van de Verver), Wim Wilmsen (Wim van Ties), Henk Philipsen (Tuut), Peter Eikelenberg, Theo Verheggen (Smitje), Jan Theeuwen, Wiel Jeucken, Peter Verheyen, Chrit Peeters, Harry van de Pasch, Alphons van den Boom, Mart Teluy, Theo van Helden (Aolke), Jeu Vergeldt, Marcel Strijbosch (Striepke), Ger Verbong, Jozef Lenssen (Jozo), Henk Muijsers, Harrie de Boer, Frans Gommans, Mari Clabbers, René Breukers, Mart Aarts, Jos Bos, Mart Swinkels, Wim Evertz.

Allemaal heren van 61 nu, behalve Mart Teluy en Theo Verheggen, die helaas overleden zijn.

Het was lang niet zo’n mooie school als de Bottel: muffe, ongezellige lokalen, verwarmd met een kolenkachel. We zaten netjes op een rij, twee aan twee in bankjes met een lessenaar, een inktpotje voor de kroontjespen in het midden met zo’n schuifje er op. Als de meester aan het woord was dan hadden we stil te zitten met de armen over elkaar.

In de pauzes speelden we op de speulpláts: bokspringen, tè~k (tikkertje), knikkeren, land pachten.

Voor de gymnastieklessen moesten we naar het KJV huis lopen, vlak bij de pastorie.

Meester Janssen had de tweede en derde klas. Die had zijn handen ook tamelijk los zitten en daar heb ik ook heel wat klappen van gehad. En uren bij in de hoek gestaan. Hij had ook de speciale opvoedkundige maatregel om fouten te bestraffen met een flinke klap. Bukken en voor elke fout in het dictee een flinke knal op je kont met een lineaal. En zo’n lineaal die trok door!

Je kon ook wel met hem lachen als hij goede zin had. De kleintjes van de tweede klas noemde hij de sjem boys en de groteren van de derde waren de kroe~t boys. Ik denk dat het in de tweede klas was dat Jan Theeuwen een klassieker scoorde door “O, o, wat een weer” voor te lezen als “Nul, nul, wat een weer”.

Ik weet niet meer precies wanneer, maar op een gegeven moment vertrok meester Janssen en kwam meester Nelissen in zijn plaats. En toen die op herhaling in dienst moest werd die weer tijdelijk vervangen door mijn moeder, Grada Nijssen. Ik heb ook nog eens een tijd les gehad van een meester Rouw, uit Drenthe. Waarschijnlijk was dat nog vóór meester Nelissen.

De vierde en de helft van de vijfde klas kregen les van meester Hermsen. En de andere helft van de vijfde klas en de zesde klas zat bij mijn pa, meester van Gool.

Tot pakweg 1957 of zo woonden we op Horsterdijk nummer 3, net tegenover de school. Toen ik 3 was stak ik vaak de straat over en ik had een eigen plekje bij mijn pa in de klas. Hij gaf me dan een Bosatlas en daar zat ik dan uren in te kijken en alvast de plaatsen op te zoeken waar ik later allemaal naar toe wilde.

Het zwerversbloed moet ik van mijn pa hebben, die had, voor hij zich in Lottum vestigde al gewoond en gewerkt in Utrecht, Jutphaas, Drenthe en Zeeland. En na Lottum nog in West Brabant. Van zijn zes kinderen wonen er vier in het buitenland.

Hij was ook 's avonds erg actief en gaf o.a. les op de landbouwschool in Horst, aan de "Jonge Boeren" in Lottum en bijles bij de Borggraaf. Door de week had hij het zó druk met al zijn activiteiten in het verenigingsleven dat hij 's avonds bijna nooit thuis was. Als ik het me goed herinner heeft hij het kerkkoor, de EHBO afdeling en Jong Nederland (tegenwoordig JOL) opgericht.

Ik weet niet wat er precies gebeurd is maar in 1961 kreeg hij een conflict met het schoolbestuur en vertrok naar een huishoudschool in Raamsdonksveer. Daar is hij tot zijn pensioen in 1980 of zo directeur geweest. Die pensionering veranderde zijn karakter helemaal, het werd een lieve, zachtzinnige opa. In 2001 is hij, 86 jaar oud, aan een longontsteking overleden. Hij ligt op het Lottumse kerkhof begraven.

Wek, stuutjes en hoarepluk

Brood heette “wek” vroeger of “mik”. Je had ze in het klein, van 800 gram, of in het groot, van anderhalve kilo. Dôt meej ma en klein wit wekske, bekker en enne groe-ëten broene.

Kluntjes-wek (met brokjes suiker) en pruumkes-wek (rozijnenbrood) had je ook; en tarvo, een soort bruin brood. En allemaal glad van boven of geknipt, dan had het van die knapperige punten. Broe-ëd was roggebrood.
Wek werd onverpakt en ongesneden verkocht vroeger, maar broe-ët kocht je als een “pekske broe-ëd”, in dunne plakjes gesneden en met “zilverpapeer” verpakt in pakjes van zo’n 10 – 12 cm.
Een plats had je ook nog, dat was een rond brood, meestal met pruumkes er in.

Je kon ook zelf deeg maken en door de bakker laten bakken. Dat hadden ze bij Clevers eens gedaan, één kom deeg voor een brood en een andere voor een plats. En Twan zou het brengen. Twan kon prachtig zingen, maar praten ging wat minder, hij stotterde een beetje.
Toen hij bij de bakker aan de beurt was gaf hij de twee kommen over de toonbank en zei: “d..d..dit heer is vur enne w..w..wek, en d..d..dit is vur enne pl… pl… pl…, maak doar ok maar enne wek vaan”. Die zondag geen plats op de ontbijttafel bij Clevers.

Vier bakkers had je in de 50-er jaren: Mijn ome Harry Jonkers aan de Markt, Custers op de Horsterdijk, Smits in de Hoofdstraat en Gommans op de hoek van de Hoofdstraat en de Steeg. De bakkerij van Jonkers is in de 60-er jaren een keer overgenomen door Sef Keltjens en die bouwde een nieuwe bakkerij in de Hoofdstraat.

De bakkers bezorgden allemaal aan huis. Ome Harry reed eerst het dorp rond in een VW kever en later in een Opel Rekord. Hoe Custers en Gommans bezorgden weet ik niet meer, maar ik herinner me nog dat Smits met een paard en kar bezorgde. Een prachtig beeld heb ik daar nog bij: op de Hombergerweg, paard en wagen en daarnaast een van de jongens van Smits, Twan meen ik, pissend in de heg met onder elke arm een brood. Op weg naar een klant. Tsja, wat doe je als dat ineens opkomt.

Ik herinner me ook nog dat de buurvrouw, vrouw Keiren, kwam klagen bij Gretha Jonkers dat er een rat in hun brood zat. Goed gebakken, dat wel. Hij zat mooi, languit gestrekt midden in het brood. Van buiten zag je er niks van. Ze waren begonnen te snijden aan de achterkant, bij de staart, maar die hadden ze niet geproefd. Pas toen ze in de buurt van het achterwerk kwamen vonden ze dat het brood toch een beetje vreemd begon te ruiken. “Gén probleem, Gusta” zei Gretha, “heer hedde geej enne neeje wek”, en daarmee was de zaak opgelost.

En dan had je nog “stuutjes”, langwerpige, spitse witte broodjes, en “krinteböl”, ronde rozijnenbroodjes. De stuutjes herinner ik me vooral van het “stuutjes griepe” en de “hoarepluk”.

Stuutjes griepe hoorde bij een brullef (bruiloft). Na de mis liep het vers getrouwde paar van de kerk naar de markt met een mand stuutjes en de Lottumse jeugd stond ze daar dan al op te wachten. Bruid en bruidegom gooiden één voor één de stuutjes de massa in en die graaide en grabbelde en vocht er om, want een vers stuutje dat was smullen; daar kon je een kind toen nog blij mee maken.

Als de mand leeg was dan kwam het hoogtepunt: de hoarepluk. De bruidegom gooide een steen weg zover als hij kon en degene die die steen bij hem terug bracht kreeg een gulden of een rijksdaalder. Dat was een hoofdprijs in een tijd dat je misschien een kwartje zakgeld kreeg. Aan de hoarepluk deden alleen jongens mee en die vochten zich dood voor die steen; en die gulden.
Alles mocht: slaan, krabben, bijten, haren trekken. Sommige jongens gingen er speciaal voor naar de kapper om een bibop te laten knippen, zodat je hun haar niet vast kon pakken.
Een gevecht op leven en dood was het en de winnaar zat onder de schrammen en blauwe plekken en miste een paar plukken haar, maar die gulden had hij.

zondag 17 augustus 2008

Kleine kant en groëte kant

Samen vormden ze de bewaarschoël. Kleuterschool in het Nederlands, tegenwoordig groep 1 en 2. Ik weet niet welke muffe ambtenaar dat verzonnen heeft, dat klinkt toch veel te technisch voor zo'n kleine hummeltjes?

De klaslokalen van de twee kanten waren in de meisjesschool in het klooster aan de Hoofdstraat. Ik vond het maar niks, die school, in het begin. Op de eerste dag ontsnapte ik al en rende zo hard ik kon terug naar huis. Maar thuis waren ze onverbiddellijk en ik werd zonder pardon direct weer afgeleverd bij juffrouw Mien

Mien van de Bonenkamp was dat, de juf van de kleine kant. Van Lipzig heette ze eigenlijk, maar van namen kon je vroeger in Lottum niet op aan. Sef Muijsers heette "Driek ziene Sef" bijvoorbeeld, Siebers Puuske heette eigenlijk Vervoort. Hoete Jan had je ook, en Nulle Sjang, en de echte naam van de familie Stoopen (Stoe-ëpen) was Van Soest als ik het me goed herinner.

De grote kant juf was een non, zuster Torricelli of zoiets. Het moeten grote klassen zijn geweest. Op die leeftijd mochten de jongens en meisjes nog samen in de klas en dat moet in die baby-boom periode van na de oorlog toch al gauw een zwerm van zo'n vijftig kinderen zijn geweest. We leerden liedjes en versjes en er werd getekend, gekleurd, geknipt en geplakt.
Op de kleine kant zat ik naast Hem van de Verver (Clevis). We hadden er lol in om de meisjes te pesten, herinner ik me nog wel, maar verder ben ik bijna alles vergeten uit die tijd. Ik weet nog wel dat we op een zonnige dag met de kleine en grote kant samen naar Seuresböske aan de Hombergerweg gingen. Lekker rollen en kuilen graven en elkaar met zand gooien. Een paar jongens groeven een hol in een steile wand en kropen er in. Plof zei die wand ineens en twee jongens werden bedolven. Paniek bij de juffen, ik zie ze nog trekken aan bremstruiken en wild graven met hun handen en na een paar angstige minuten kwamen de jongens tevoorschijn. Bijna gestikt, zand in de ogen, oren, mond en haar, maar ze leefden nog. Theo Verheggen was één van de twee, de andere weet ik niet meer.
Twee levens gered en de baan van jufrouw Mien, want twee kinderen kwijt raken in de zandbak, dat zou toch slordig zijn geweest.

Vissen

Voetballen, vogelnestjes uithalen en vissen in de Maas, veel meer was er niet te doen voor de schooljeugd vroeger. Vissen deed je met een gèrt van bamboe, met een snoer er aan, een dobber, een paar brokjes lood en een angel (haakje). Aan het haakje zat een stukje deeg, een made of een worm (pee-er).
Als je paling wilde vangen moest je "op zink" vissen. Dan zat er geen dobber aan het snoer en lag het haakje met de worm op de bodem.

Als we geluk hadden dan vingen we een voorntje, een baars, een joed of een aaltje. Baarzen en joeden gooiden we terug want daar zaten te veel graten in.

Péren, wormen dus, die ving je met een riek. Als je die in de grond stak, liefst bij een koeieflater, en dan een beetje op en neer bewoog dan kwamen de wormen omhoog gekropen.
Ik was een keer met Jan en Wiel Clevers en Frans Muijsers bij Nijssen in de wei wormen aan het vangen en opeens kwam er een joekel van een worm naar boven; een kampioen onder de wormen, de grootste die ik ooit gezien had. Hij spartelde en vocht als een python.
"Frans", zei Wiel, "als je die op durft te eten dan krijg je van mij een kwartje". Een kwartje!!! Frans bedacht zich geen seconde, greep de worm, stopte hem in zijn mond en slikte hem door. Het kwartje heeft hij nooit gekregen.

Rond diezelfde tijd, het was een hete zomer, ging Sef Keltjens een keer vissen in de Maas. Vier uur 's morgens, het was net licht. Tot zijn verbazing zag hij dat daar al een boer aan het schoffelen was. Potdomme kel, zei hij, geej ziet d'r vroeg beej vandaag! Och wette, zei de boer, as ut zò heit is daan stinken de vrouwluuj zoeë in bed.

Dan maar liever het bed uit en schoffelen.

Lottums dialect

Pas geleden zei ik tegen mijn elfjarige dochter: "je hebt je T-shirt krangs om aan". Krangs om?, dat woord kende ze niet en ik realiseerde me dat dat een overblijfsel uit Lottum was. Zo maar ineens ergens diep vanuit mijn hersenen omhooggeborreld.

Ik besloot om eens alle Lottumse woorden die ik nog kende op te schrijven, dwz alle woorden die typisch Lottums of in elk geval uit de streek zijn en die niet in het groene boekje van de Nederlandse Taal voorkomen. Dus niet "kiep", want dat komt van "kip", maar wel "tuut" (dezelfde kip) en "pullen" (jonge hennen).

Dat ging nog best snel, ik had er zo een kleine 300 bij elkaar. Sommige woorden komen uit het Duits, "telder" bijvoorbeeld (Teller), of "stevels" (Stiefel), maar veel zijn er uniek, "proas" (leunsteul) bijvoorbeeld, of "schans" (takkenbos) en ik heb geen idee hoe of wanneer of waar die ontstaan zijn.

Doordat ik ver weg woonde en nauwelijks contact met Lottum had is mijn Lottums in 40 jaar niet veel veranderd. Het dialect van de jongere Lottummers is wel veranderd, heb ik pas gemerkt. Veel van mijn oude woorden zijn intussen ingeruild voor Nederlandse woorden. Door kranten, radio, TV, internet zijn "fletten" "anjers" geworden en een "joerts" heet nu "mus". En dat is goed, dialecten horen in het museum. De functie van taal is communicatie en dat lukt nou eenmaal veel beter als we allemaal dezelfde taal spreken. Één taal voor de hele wereld, daar moeten we uiteindelijk naar toe, al zal ik het zelf niet meer meemaken.

Maar ik vind het toch een leuk idee om die oude typisch Lottumse woorden die ik nog ken eens op een rijtje te zetten voor ze uitsterven. En dat ga ik in dit blog doen. Per keer tien woorden, samen met wat van mijn jeugdherinneringen. Of wat anders wat bij me opkomt.

Ik heb veel Lottumse verhalen gehoord van bakker Sef Keltjens. Sef werkte eerst in de bakkerij van mijn oom Harrie Jonkers aan de Markt (nu het pand van Lozeman) en is later voor zichzelf begonnen in de Hoofdstraat. Ik heb in mijn jeugd veel tijd met Sef doorgebracht; in de bakkerij brood, vlaaien en knapkoeken bakkend en samen in de bestelwagen brood en gebak bezorgend in het hele dorp. Een aardige man, altijd opgewekt, vol humor, helaas een paar jaar geleden verongelukt. Ik mis hem.

Ik spreek nog steeds dialect met familie en vrienden, maar schrijven doen we in het Nederlands. Dialect schrijven is moeilijk. Sommige klanken bestaan in het Nederlands niet of ze worden lang uitgerekt of gezongen, zoals ze in Holland zeggen. En hoe schrijf je dat dan op?

Raadsel: wat is het langste Limburgse woord?

Antwoord: pè~èrd.

"Paard" heb je snel gezegd, maar "pè~è~èrd", dat duurt even voor je dat gezongen hebt. En hoe schrijf je dat op? Hoe schrijf je "hieëp"? We zullen zien hoe we dat op gaan lossen. Ik ben geen taalkundige en als iemand adviezen of suggesties heeft, woorden of verhalen weet of commentaar heeft: welkom.